[Gendt, Otto van]
GENDT (Otto van), heer van Dieden en van Biesterveld, geb. omstr. 1580, overl. 1640; zoon van Johan (1) heer van Oyen, en van Wilh. van Wachtendonk. Hij wordt veelal naar zijn eerste heerlijkheid vernoemd. In 1593 en daaromtrent was hij page van Frederik Hendrik, met wien hij steeds bijzonder bevriend is gebleven, trad later in militairen dienst en was in 1622 met zijn voetvolk bij het ontzet van Bergen op Zoom. (in den middeltocht). Bij den dood van prins Maurits werd hij, 1625, benoemd tot kapitein der garde van prins Frederik Hendrik en bood, commandant van genoemde garde zijnde, 1 Juni 1625 aan Ambrosius Spinola de capitulatie-voorwaarden van Breda aan. In het volgend jaar, 1626 benoemd tot kolonel-chef van het utrechtsche regiment, bleef hij dit ambt tot zijn dood bekleeden; den 12en Januari 1641 werd hij vervangen door Arnold Brant. Den 5en Febr. 1627 benoemd tot gouverneur van Emmerik, werd hij nog in hetzelfde jaar vervangen door Philips van Varick. Met zijn regiment was hij in 1629 bij het beleg van 's Hertogenbosch, maakte zich 18 Juli 1629 verdienstelijk bij de vermeestering van de Isabellaschans, doch behaalde zijn grootsten roem op den 19en Aug. d.a.v. toen hij zich met 2500 vuurroers en 800 paarden van de sterke vesting Wezel meester maakte. Hij werd commandeur dezer stad, ontving een gouden medaille met diamanten omzet aan een gouden keten, ter waarde van ƒ 1700, benevens een pensioen van ƒ 3000 's jaars, zoo lang zijn commando zou duren. In 1640 is hij binnen Wezel overleden; in 1641 ging het gouverneurschap over op graaf Herman Otto van Stirum.
Hij was gehuwd met Elisabeth Sophia van Wachtendonk, dochter van Johan Willem, heer van Hulhuyzen en van Raba van Pallandt. Uit dit huwelijk sproot een zoon: Johan Walraven v.G., geb. te Wezel 1632, heer van Dieden en Biesterveld, drost van Goch en Gennep, 8 Febr. 1672 benoemd tot luitenant-kolonel, overl. 20 April 1682, echtgenoot van Margriet van Renesse van Elderen.
Van zijn portret bestaat een prent door C.v.d. Passe.
Zie: Wapenb. D.O. Balye v. Utrecht 53; van Meurs, Ridderschap van Nijmegen, 4; Rogge, Brieven van Nic. v. Reigersberch aan H. de Groot, bl. 639; Bosscha, Ned. Hetd. te land, I, 351 en noot, 360-363, 371, 401-407, 448, 461-465; ten Raa en de Bas, Hel Staatsche Leger dl. III en IV (reg.).
Regt