[Dobessen, Petrus]
DOBESSEN (Petrus), gedoopt te Amsterdam 5 Mrt. 1659, overl. te Minderhout 3 Nov. 1732, behoorde tot een geslacht dat aan aanzienlijke families van Amsterdam vermaagschapt was. Hij trad in de orde van Premonstreit in de abdij St. Michiel te Antwerpen, werd 15 Aug. 1679 geprofest en 1683 priester gewijd. Bekend onder den kloosternaam Wilhelmus, werd hij eerst kapelaan te Deurne en Borgerhout en daarna in Minderhout. Daarop keerde hij terug in de abdij en werd om zijne welsprekendheid aangesteld als predikant der abdijkerk. Het necroloog verzekert, dat hij met toestemming van den abt werkzaam was als pastoor-missionaris, eerst te Beemster en dan te Wassenaar, gedurende 18 jaar. In Wassenaar werd hij, nadat sinds 1680 de plaats onvervuld was gebleven, om des vredes wille 1707 toegelaten. Het gezegde van het necroloog ‘orthodoxam doctrinam ovibus anteposuisset’ kan betwijfeld worden. Petrus Dobesse teekende 1701 als pastoor van Beemster het bekende adres ten gunste van Codde (Batavia Sacr. II, 520). Petrus D. pastoor te Wassenaar met bewillinge der Cleresei verklaarde 8 Febr. 1710 bij een bezoek aan van Heussen, den vicaris Damen, door den Paus aangesteld, niet te willen erkennen, maar de bevelen te volgen van het kapittel (Bijdr. Haarlem X, 389). Wegens ziekte, aldus het necroloog, keerde P. Dobessen naar de Zuidelijke Nederlanden terug en werd rector van een beneficie te Beirs en daarna pastoor te Minderhout, waar hij overleed.
Zie: Graf- en gedenksch. prov. Antw. IV, 157; Bijdr. bisdom Haarlem V, 181; Historia episc. Ultraj. 493.
Fruytier