essays over de Bestemming van den Mensch en van den Geleerde en die over de Strekking en den Geest der critische Wijsbegeerte. Deiman's geestdrift voor wetenschap en wijsbegeerte blijkt wel uit zijn uitroep, dat hij der Godheid dankbaar was, in de dagen van eenen Lavoisier, van eenen Kant geleefd te hebben. Hij werd lid van het Genootschap van konsten en wetenschappen te Utrecht op 9 Dec. 1778; van de Genees- en natuurkundige correspondentie-societeit te 's Gravenhage op 17 Juni 1782; van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem, 12 Oct. 1783; van de Société Royale de médecine te Parijs, 17 Oct. 1785; van de Zeeuwsche maatschappij, 31 Oct. 1785; van de Maatsch. ter bevordering v.d. landbouw te Amsterdam op 2 Mei 1786; van het Bataafsch genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, 18 Aug. 1787; van de Société de médecine, chirurgie et pharmacie, sous la devise ‘AEgrotantibus’, te Brussel, 22 Dec. 1795; van het Genootschap ter bevordering van genees- en heelkunde, onder den zinspreuk ‘Occidit qui non servat’ te Antwerpen, 24 Germinal An VI; en eindelijk correspondeerend lid van het Rotterdamsche genootschap ter bevordering der koepok-inenting in 1807. Deiman was een ijverig voorstander der koepokinenting. Zijne stadgenooten toonden hem hun waardeering door hem aan te stellen als regent van het amsterdamsche gasthuis. De regeering droeg aan hem en aan S.J. Brugmans, P. Driesen en G. Vrolik de samenstelling van de Pharmacopoea Batava op. Koning Lodewijk Napoleon benoemde hem tot zijn lijfarts. Maar korten tijd daarna, tusschen den 14en en 15en Jan. 1808, stierf Deiman, diep betreurd door zijn familie, zijn vele vrienden en talrijke patiënten.
Hij schreef de volgende geneeskundige werken: de reeds genoemde vertaling van de geneeskundige proeven met den magneet, door Unzer, met voorrede van den vertaler (Amst. 1775); vertaling van een fransch werkje over den lintworm, met voorrede (1776); Verhandeling over het nut van den groei der Boomen en Planten tot zuivering der lucht (Amst. 1780); Waarnemingen omtrent de verbetering der lucht, door middel v.d. groei der planten in Mengelwerk der Hedend. Vaderl. Letteroeff. 1778 dl. VII, pag. 338-349; Verdere proefnemingen, ibid. 436-446, 481-490; Geneeskundige Proeven en Waarnemingen omtrent de goede uitwerking der Electriciteit in verscheiden Ziekten (Amst. 1779); Antwoord op den prijsvraag, aangaande den invloed, welke de natuurlijke Electriciteit en derzelver verdeeling in onzen dampkring heeft, op gezonde en zieke lichamen in Verhandelingen v.h. Bataafsch Genootsch. der Proefondervind. Wijsbegeerte, dl. VIII, 1787; Proeven met de Electrophoor in Mengelwerk der Alg. Vaderl. Letteroef. dl. II; Beschrijving van eene Electrizeer-Machine en van Proefnemingen met dezelve in het werk gesteld (Amst. 1789); Betoog dat de dierlyke dood en hetgeen daarmede gepaard gaat, op verre na zoo verschrikketyk niet is, als het zich aan onze verbeelding voordoet in Alg. Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak, (Amst. 1791); Over den invloed v.h. Climaat op het dierlyk lichaam, ibid. 1793; Betoog, dat de vrees voor heerschende Ziekten inderdaad een middel is, om de besmetting der Ziekten te bevorderen en de Ziekte zelve gevaarlyker te maken, ibid. 1796; Bericht wegens het gebruik der warme en koude Baden in Alg. Konst- en Letterbode 1798.
Scheikundige werken: Antwoord op de prijsvraag aangaande den aard, de bestanddeelen en de