[Deiman, Jan Diederich]
DEIMAN (Jan Diederich), 3 Sept. 1770 luthersch gedoopt te Amsterdam, overl. 18 Aug. 1800 ald., oudere broeder van Albert Joachim, die vooraf, gaat, zoon van Albertus Immanuel en Catharina Pens. 24 Mei 1795 huwde hij Johanna Margaretha Schenkhuijsen (ged. 12 Apr. 1770, dochter van Cornelis en Eijsken Margaretha Uijken). Hij werd 22 Mei 1797 geinstalleerd als lid van den Raad van Amsterdam, welk college op 15 Maart 1798 door een commissie uit het administratief bestuur van het voormalig gewest Holland werd ontbonden. De nieuwe ‘administratieve municipaliteit’, waartoe Deiman niet behoorde, werd op 13 Juni 1798 weder ontslagen, waarop door het Intermediair Bewind der Bataafsche Republiek dertig burgers werden aangewezen die te zamen voorloopig de ‘Municipaliteit’ zouden vormen. Tot dit dertigtal behoorde ook Deiman; hij werd ingedeeld in het Comité voor koophandel en zeevaart, en was bij zijn overlijden nog lid. Den 19en Dec. 1799 hield hij in de luthersche oude kerk te Amsterdam een redevoering bij een soort dank dienst van overheidswege gehouden ‘over het verlaaten van den Bataafschen grond, door de Engelsche en Russische Legermagten’, gedrukt in: Redevoeringen op het feest van den 19den van Wintermaand 1799, in naam van het uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek, te Amsterdam gedaan, door C. Brender à Brandis en J.D. Deiman (Amst. 1800). Bovendien wordt van hem vermeld een Zegezang aan mijn Vaderland bij de Nederlaag der Engelschen en Russen; voorts een tweetal gedichten bij de huwelijken van C.H. Meyer (1791) en van N. Lublink (1794). Een vierregelig Grafschrift op Pieter Nieuwland, overl. te
Leyden, 14 Nov. 1794, is gedrukt achter diens Nagelaten Gedichten.
Zie: Colenbrander, Gedenkstukken (1795-1840), II, 761; Joh. C. Breen, De regeering van Amsterdam in den Franschen tijd in 12e Jaarboek van Amstelodamum (1914) 66, 77, 79, 80, 109; Knuttel, Pamfletcat. No. 23083; v.d. Aa, Woordenb. van Nederl. dichters i.v.; Gem. Archief Amsterdam.
Kossmann