Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 289]
| |
c.a. op 't punt van aandijken van landen in 1467 en verder als gemachtigde van Zeeland in 1474 (24 Juli), dus onder Karel den Stoute. Doch vooral stond hij in de gunst bij diens opvolgster, Maria van Bourgondië, die hij volgde na haar huldiging te Brielle, evenals de heer van Wassenaar, met wien we ook hem, jagende en maaltijdende met en bij den stadhouder, te Haarlem aantreffen. Aangesteld door haar (zie art. in dit deel) tot slotvoogd of kastelein van het slot van Gouda en kapitein van die stad - het op het Haagsche Rijksarchief aanwezige Reg. v. Commissiën, no. 491, boven mede aangehaald, spreekt eig. van kasteleinschap en schoutambt en latere stukken spreken duidelijk van baljuwschap en schoutambacht, door Maximiliaan nog voor hem gecontinueerd. 14 Jan. 1487 - was hij een van de hoolden der kabeljauwsche partij. Tegen hem ontstond 1477 of 1478, uit vrees voor onderdrukking, verzet in genoemde, grootendeels hoekschgezinde plaats bij hen, die hun eisch tot rekening en verantwoording van de inkomsten, den kabeljauwschen regenten in het algemeen opgelegd, niet ingewilligd zagen. Het hieropvolgend tumult dwong dezen tot wijken, de Hoekschen wonnen en, nadat Jan van Montfoort in Gouda (verschenen was, werd van Cats vervangen door Engelbert, graaf van Nassau, heer van Breda, als kastelein en kapitein van het slot en de stad Gouda, aldus van Gouthoeven; evenzoo Wagenaar, IV 174). En dat deze benoeming plaats had van uit Gent op 6 Sept. 1478 door Maximiliaan en Maria met beëediging te Brussel 23 Oct. d.a.v. blijkt uit archivalia, waarmee de welwillendheid van den goudschen gemeentesecretaris mij in kennis stelde; doch deze deed hierop ook de mij bevreemdende mededeeling volgen, dat in het z.g. ‘officientenboek’ na 1471 (Cornelis v. Suytere) tot 1492 (Romme Jacobsz.) geen ‘casteleyns’ vermeld worden! Zie art. boven. J. W(alvis) spreekt in zijn Beschr. der Stad Gouda 140 eenvoudig van ridder Cats en plaatst foutief deze geheele geschiedenis op het jaar 1485. En v.d. Aa verwart hem, naar 't schijnt, met bovenstaanden Jacob, Jans broeder, blijkbaar op 't dwaalspoor gebracht door Scheltema, Staatk. Nederl. I 238, die trouwens alleen melding maakt van Jacob, van wien hij in dit verband echter slechts zegt, dat hij ‘destijds’ kapitein en kastelein van de stad en het kasteel v. Gouda was (de Bat. Ill. evenwel noemt alleen Jan v.C. kastelein ‘van der Goude’, zonder echter melding te maken van bovenstaand voorval). Als zoodanig noemt hem Walvis (a.w. 70), nochtans op het jaar 1483, terwijl hij Jacob v.C. opgeeft als schout op 1484 en 1485 en op het laatste jaar als kapitein en wederom als schout (zie bij art. Jacob). Eigenaardig genoeg, vermeldt Nagtglas, Levensber. v. Zeeuwen I, 112, die beiden noemt, evenals v.d. Aa, ook al weer, dat Jacob door Maria tot slotvoogd van Gouda benoemd was en kort daarop door de Hoekschen verdreven werd, wat J.v.d. Baan, Wolfaartsdijk 541 niet gedaan had, die weer Jan v.C., ridder, kastelein van Gouda noemt (zonder evenwel de verdrijving aan te roeren). Evenwel kort na dit verblijf aldaar moet het geschied zijn, dat, door toedoen van Willem v. Egmond, die toen te Arnhem lag, heer Jan v.C. benoemd was tot kastelein van Leerdam tegen de Gelderschen. Maar dezen overvielen weldra het stedeke, waarop heer Jan met de zijnen lafhartig het slot zonder strijd ontruimden (1479). Met Lievijn, jongeren broeder van Jan, wordt deze genoemd onder andere kabeljauwsche hee- | |
[pagina 290]
| |
ren, tegenwoordig bij de relletjes in den Haag, van waar ze evenwel kort daarop zich begaven naar Delft om in eerstgenoemde plaats opnieuw te beginnen als de inmiddels er verschenen stadhouder, de heer van der Veere, van daar weer vertrokken was. Deze werd als zoodanig vervangen door Joost van Lalaing. Dit was door toedoen vooral van de kabeljauwsche edelen, die, de gunst van Maximiliaan zoekende, dezen vorst, toen hij na zijn overwinning van Guinegate, tot herstel van de rust in Holland aldaar verscheen, op zijn verzoek een groote bede toestonden. Onder hen ook Jan v. Cats. Dezen werden dan ook met regeeringsposten door Maximiliaan zeer begunstigd, vooral nadat, terwijl Leiden door Reyer van Broekhuysen en de Hoekschen verrast werd (1481), Dordrecht, Gouda, Schoonhoven en Oudewater weder door de Kabeljauwschen bemachtigd waren. Zoo kwamen dezen overal aan de bovenhand, zeker toen Leiden weer onderworpen was (zie ook bij Jacob). Nu werd Utrecht het bolwerk der Hoekschen. In den utrechtschen oorlog, waarbij ook de burggraaf van Montfoort als beschermer van Broekhuysen betrokken was, trad ook Jan v.C. op; aan de zijde natuurlijk van Maximiliaan, die tevens de bondgenoot was van bisschop David van Bourgondië, in diens twist met zijn hoofdstad. Deze kerkvorst, de verovering van het huis ter Eem door de Amersfoorters (bondgenooten van de Utrechtschen) op de eersten willende wreken, verkreeg daartoe van den hollandschen stadhouder hulptroepen onder den vermaarden Petit Salisar, Jacob van Boschuysen, baljuw van Rijnland (zie art.) en Jan van Cats. De Amersfoorters vielen in een hinderlaag en werden geheel verslagen. Doch dit was slechts een episode van den oorlog. Of Jan v.C.b.v. de hollandsche nederlaag bij 't blokhuis aan de Vaart heeft medegemaakt, blijkt niet, doch feit is het, dat in 1482, nadat Engelbert van Nassau tegen een geldsom zijn kasteleinschap van Gouda Maximiliaan weer had opgedragen, deze heer Jan v.C., ridder, daarmede weder heeft belast, dien zij (die van Gouda) ‘over vijf jaren gerefuseerd hadden ende niet hebben en wouden’ (v. Gouthoeven 529). En bij Maximiliaans 3e bezoek aan Holland helpt hij, blijkbaar tevens baljuw en schout (zie art. Jacob) hem te Gouda mede ontvangen. Dat Jan intusschen nog bij de utrechtsche zaken betrokken was, leeren Kameraarsrekeningen (vermeld in v.d. Monde's Tijdschr. 1844, blz. 45), die laten zien hoe o.a. aanzienlijke Hollanders zich in de stad Utrecht bevonden: Jacob v.C., schout van Gouda (doch zie art.), Jan v.C. en hun broeder Adriaan, behoorende tot den aanhang van bisschop David, aldaar teruggekeerd. Maar weldra kwam aldaar weer een einde aan hun heerschappij door toedoen van v. Zuylen v. Nyeveld, wiens benden, na diens heldendood, het na hevigen strijd winnen van de heeren v. Cats, als hoofdlieden der Hollanders vermeld. Evenals hun tegenstander moet Adriaan bij die gelegenheid gevallen zijn (v.d. Monde's Tijdschr. 1844, blz,. 51; Bal. Ill. spreekt, 916, alleen van Jacob en zijn broeder Adriaan, welke laatste ‘daar verslagen bleef met veel van den knechten’, maar op bl. 917 heet het: ‘en met hem (den Bisschop) wert oock gevangen Jacob v. Cats, schout van der Goude, Heeren Jan v. Cats, Ridder, en Adriaan v.C., sijn broeders’). Van heer Jan vernemen we dan niet veel meer, minder dan van zijn jongeren broeder Jacob, die voorafgaat. Bij zijn vrouw, Margaretha van Reimerswaal, die hij huwde in 1485 (hetgeen ik afleid uit Nijhoff 's Gesch. Bijdr., 4de R. IV 409) en die tusschen 14 Jan. 1487 en 27 Aug. 1488 (vgl. art. Jacob) weduwe moet gewor- | |
[pagina 291]
| |
den zijn, had heer Jan twee kinderen t.w. 1. Philips, gehuwd met Petronella v. Moerkerke v. Praet (dr. van Lodewijk en van Catharina v. Egmond) en kinderloos gestorven (waarop zijn weduwe hertrouwde met Herman v. Bronkhorst, heer van Batenburg, wien zij 10 kinderen schonk), 2. Margaretha, bij Johan Peters, ridder, president van den Hoogen Raad te Mechelen, moeder van a) Catharina Peters, alias Cats, gehuwd met Jacob Begge, b) Charles, die eerst een v. Pottelberge (hun zoon heette François), daarna een v. Steeland huwde, c) Margaretha met een v. Roilin tot echtgenoot, d) François, die bij een dochter van Schenge een naar hem genoemde dochter kreeg, Françoise, in den echt getreden met den heer v. Houttuin, heer v. Wayenburg, en ten slotte e) Jeronimo. Bronnen zie onder art. Willem. Kooperberg |
|