[Brouwer, Jan]
BROUWER (Jan), geb. te Franeker 20 April 1760, overl. te Leeuwarden 11 April 1838. Hij studeerde aan de latijnsche school te Franeker, daarna aan het seminarie der Doopsgezinden te Amsterdam, waar hij in 1785 tot den predikdienst werd toegelaten. Sedert dit jaar tot 1822 was hij predikant te Leeuwarden. Hij bleef daar tot zijn dood wonen als ‘rustend leeraar’ (zie: S. Muller's Jaarboekje voor de Doopsgezinde Gemeenten 1837, blz. 8, 1838 en 1839, blz. 20). Voor de oprichting van de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit (1 Sept. 1811) heeft hij veel gedaan; hij behoorde tot hare eerste bestuurders. Verdienstelijk was hij mede als curator van de latijnsche school te Leeuwarden. Vijfmaal werd hij door Teyler's Genootschap bekroond, driemaal met goud, om zijn antwoord op een prijsvraag. Tegenover E. Kist, predikant te Dordrecht, zette Brouwer zijne meening in geschriften uiteen over de vraag en het antwoord in den Heidelbergschen Catechismus betreffende de stelling: dat de mensch van nature geneigd is God en den naaste te haten. Deze en enkele andere geschriftjes zijn verzameld in de Bibliotheek van de Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. Het zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen benoemde hem in 1804, de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in 1821 tot lid. Ook Sepp in zijn Johannes Stinstra noemt Brouwer een man van beteekenis.
Hij was gehuwd met Janna Geertruida IJsbrandi; zijn zoon Seerp volgt.
Zie verder: Visscher en van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland I (Utr. 1903), 648 v.; (K. Vos), Register op de .... Doopsgezinde Bijdragen enz. (Leid. 1912), in voce op blz. XV; Catalogus van de Bibliotheek der Doopsgezinde Gemeente II (Amst. 1888), 38, 92, 278, 284, van welken catalogus in 1919 een nieuwe druk ververscheen, voorloopig zonder register.
Knipscheer