licentiaat in de Godgeleerdheid te behalen. Hij studeerde onder leiding der beroemde professoren, Ruard Tapper van Enkhuizen, Martinus van Rythoven, Petrus de Corte, Jud. Ravesteyn, Jan Hessels en Michel de Bay of Baius. Deze laatste veroorzaakte door zijn nieuwigheden en later veroordeelde stellingen veel twist en tweedracht onder de godgeleerden. Vooral toen Tapper en Ravensteyn uit Leuven vertrokken waren, onderging Bossemius eenigszins den invloed van Baius. Gedurende eenigen tijd trad Bossemius op als professor der schriftuur in het klooster der Coelestijnen te Heverlee bij Leuven. De faam van zijne begaafdheid als leeraar bezorgde hem een benoeming tot professor aan de universiteit te Douai, slechts eenige jaren te voren gesticht, 1566. Aldaar behaalde hij tegelijk met Joh. Buisson, de engelschen Willem Allen en Thomas Stapleton, beroemd polemist, den titel van doctor in de theologie, 16 Juli 1571 (Bellesheim, Wilhelm Cardinal Allen, Mainz 1885, bl. 36, zegt, dat Allen en Stapleton 31 Juli 1571 den doctorsgraad behaalden). In 1573 werd Bossemius benoemd tot proost van de St. Amatuskerk te Douai, waaraan het ambt van kanselier der universiteit was verbonden en tot hoofd-professor der theologie in plaats van Mattheus Galenus (IV, 626), overl. 15 Sept. 1573 (vgl. Biogr. Nation. Belg. VII 432-433, waar Galenus tot een Westvlaming wordt gemaakt door den schrijver A. Alvin, ofschoon zijn aangehaalde bronnen: Paquot, Foppens, Sweertius, Miraeus, allen uitdrukkelijk verzekeren, dat Galenus, zooals deze zelf getuigt, geboortig is van het zeeuwsche Westkappel). Gedurende den tijd dat Bossemius het ambt van kanselier waarnam, had hij vele en zware moeilijkheden en vele groote processen te voeren, zoodat hem soms de tijd ontbrak om zijne lessen behoorlijk voor te bereiden en hij er aan dacht zijn
leerstoel te laten varen.
Als kanselier was hij ook betrokken in de zaak over de leerstellingen genomen uit de lessen van den Jezuïet Lessius en gecensureerd door de universiteit te Leuven. Op verzoek van de bisschoppen van Gent en Mechelen werd het gevoelen van de universiteit van Douai gevraagd. Na onderling beraad der professoren censureerde de beroemde professor Estius de leer van Lessius eveneens en nog scherper dan te Leuven was geschied. Het geschil liep zoo hoog, dat Rome de veroordeelingen van Lessius vernietigde en een einde maakte aan de geschillen. Niet minder stof joegen de geschillen op tusschen de universiteit van Douai en de Jezuïeten van het College van Anchin in die stad over de theologische kwestie van dien tijd, over de Genade en de Voorbeschikking, begonnen tusschen Bossemius en den pater Jezuïet Surius, doctor in de theologie en professor van dat college (1591). Bossemius deed eenige uitvallen, waarop pater Deckers, later kanselier van de universiteit te Gratz, in het strijdperk trad. Prof. Balduinus van Riethoven nam de partij op van Bossemius; het kwam tot een krakeel, waarin de bisschop en van Atrecht en Doornik en het hof van Brussel gemengd werden, totdat de pauselijke gezant aan de strijdende partijen het stilzwijgen oplegde. 15 Febr. 1591 kwamen de bisschoppen van Doornik en Atrecht met den kanselier Bossemius, afgevaardigden der theologische faculteit, en de paters Jezuïeten J. Delahay en de Decker bijeen om tot een vreedzame overeenkomst te geraken. In 1591 maakte de universiteit nog vele moeilijkheden over de administratie van het College van Anchin zonder eenig gevolg te haren voordeele (vgl. E. Escalier, L' Abbaye d' Anchin, Lille 1852,