in het klooster was de wroeging, die hij gevoelde over het aankleven van de leer van Wicleff. 11 Jan. 1430 begon hij zijn noviciaat; 21 Oct. 1431 droeg hij zijn eerste Mis op. Bethlehem behoorde tot de congregatie van Windesheim. Boucheroul was voor zijn klooster en voor zijn congregatie een groote aanwinst. Door zijn uitgebreide kennis van de beide rechten bewees hij groote diensten bijzonder in het proces, dat het kapittel voerde tegen den voormaligen prior van het klooster der congregatie te Utrecht, die zich beroepen had op het concilie van Bazel. Het generaal-kapittel van Windesheim zond drie afgevaardigden naar Bazel om hunne zaak te verdedigen. Een dezer was Gillis Boucheroul, die door zijne welsprekendheid en geleerdheid spoedig de aandacht trok en door de beroemdste kanonisten van het concilie om de helderheid en duidelijkheid, waarmede hij zijne verklaringen uitte, bewonderd en zelfs geraadpleegd werd. Gedurende zijn verblijf te Bazel, waar hij aangesteld was om de besluiten en de bullen, uitgevaardigd door het concilie, te collationeeren en van looden zegels te voorzien, werd hij benoemd tot prior te Neuss. Hij verliet Bazel om zijn klooster te besturen. Achtereenvolgens werd hij gekozen of benoemd tot prior te Bethlehem en daarna te Luik in het klooster ‘Bons-Enfants’. Wegens de moeilijkheden met den bisschop en met zijne kloosterlingen, voor wie hij te streng was volgens hun meening en die door het volk ‘Mauvais Enfants’ genoemd werden, nam hij na drie jaar zijn ontslag. In 1439 zat hij het generaal-kapittel voor der congregatie te Groenendaal, klooster bij Brussel. Na enkele jaren in Bethlehem te hebben verbleven, werd hij in 1450 gekozen tot prior te Roemerswaal van het klooster Paradijs van O.L. Vr. Ten onrechte zegt Goethals en de Biogr. nat. Belg. II 779, dat hij prior werd van O.L. Vrouweklooster te Arnemuiden, dat in 1462 overgebracht werd naar Roemerswaal. Het
klooster van Arnemuiden behoorde tot het kapittel van Sion bij Delft, niet tot Windesheim. Het werd verplaatst van Arnemuiden naar O. Lieve Vrouwenpolder, niet naar Roemerswaal, een dwaling verspreid door de werken van V. Heussen. Veel had het klooster Paradijs geleden door het onstichtend gedrag van zijn voorganger. Boucheroul bestuurde het 16 jaar tot zijn dood en bracht het tot grooten bloei, zoowel in geestelijk als tijdelijk opzicht.
Twee werken van Boucheroul zijn bekend; zij werden niet gedrukt: Consultatio pro clausura Bethlimaetica; Sermo habitus clero Leodiensi.
Goethals is de eerste, die de aandacht vestigt op dezen geleerden kanunnik in eene uitvoerige schets. Ofschoon hij geene bronnen aangeeft, zal hij de volgende twee hebben nagezien: Petrus Impens, Chronicon Betlimaeticum, gedeeltelijk gedrukt in Molanus, Hist. Lovaniensium I, 274-284 en door anderen gebruikt en Joh. Latomus, Origo et progressus Paradisi B. Mariae, vertaald en uitgegeven door Ermerins in zijn werk Eenige Zeeuwsche oudheden IV, 195-221. Het Chronicon van Impens wordt bewaard in de Bibl. Royal te Brussel No. 365-367.
Zie: Goethals, Lectures relatives à l'hist. des sciences II (Brux. 1837), 44-54; Acquoy, Het klooster te Windesheim II, 119, 207, III, 57, 69.
Fruytier