[Beveren, Johan van]
BEVEREN (Johan van), overl. 1408, zoon van Frederik van Beveren uit Bentheim, die ‘een groet staetlick (d.i. voornaam, aanzienlijk) man was nader werlt ende seer rijke ende van gueder ridderschap’. Hij is tweemaal gehuwd geweest: eerst met Sophie van Asbeck, daarna met de ernstige vrome Truide van Bevervoorde (vergelijk de volgende biografie). Deze vooral heeft haar echtgenoot zoeken af te brengen van het wereldsch leven, dat hij tot hiertoe geleid had. Na zware ziekte, waaruit hij mocht herstellen, ondernam van Beveren een bedevaart naar Rome. Omstreeks 1394 ging hij met zijn vrouw naar Schüttorf (in de buurt van Bentheim). Daar kreeg hij, gelijk het heette, een ‘inslach’ (d.i. een plotselinge inwerking van Gods geest op het zondig gemoed). Hij begon eenvoudig te leven; verdeelde zijn geld onder kloosters en vereenigingen in het bisdom Utrecht; en gaf, nadat in 1397 zijn beide kinderen kort achter elkander gestorven waren, een gedeelte zijner bezittingen aan het convent Frenswegen. Hij verlangde ook boete te doen en begaf zich in hetzelfde jaar 1397 - zijn vrouw vergezelde hem - naar het klooster van den Sint-Agnietenberg bij Zwolle. Wij lezen dat hij aldaar des nachts in de buitenlucht zich geeselde en op het bloote lijf een haren hemd droeg en een tijdlang een gordel met vijf knoopen (ter eere van de vijf wonden van Christus aan het kruis), die hem tot in het vleesch drong. In 1401 gingen de echtgenooten voorgoed uiteen: Truide naar het convent te Diepenveen; Johan naar dat te Windesheim, waar men hem opnam als convers. Te Windesheim leefde hij een asceet gelijk, verrichtte er allerlei ootmoedige werken en was der broederen kleermaker. Bij J.G. Todt te Coesfeld verscheen in 1680: Vita beati fratris Johannis de Beveren qui anno 1398 (sic!) hunc mundum cum omni voluptate divitiis et libertate reliquit et e contra in
castitate, paupertate et stricta oboedientia salvatorem suum secutus est secundum regulam sancti et magni Augustini. Geen enkel exemplaar van dat geschrift schijnt bewaard gebleven te zijn.
Zie: mijn uitgave ‘Handschr. D’: Van den stichtigen susteren van Diepenveen (Gron. 1903-1904), 173-200, passim; G. Dumbar, Analecta, I (Daventr. 1719), 17 seq.; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed II (Utr. 1876), 292 volg., 293, 295, III (Utr. 1880), 28 volg.; Fr. Jostes, Johann von Beveren, ein westfälischer Rilter vor 500 Jahren in Aus Westfalens Vergangenheit (Münster 1893), 32-37.
Brinkerink