1401, toen haar echtgenoot ten klooster ging naar Windesheim, kwam zij te Diepenveen. Als een der vroegste bewoonsters werd zij opgenomen in het convent, dat men daar 18 Juni 1400 was begonnen te bouwen. Bij hare komst bracht zij een belangrijk deel van haar vermogen voor de voortzetting van den bouw in en hielp daaraan zelf ijverig mede, ‘houde die bussche ende stubben (d.i. stronken, boomstronken) myt eenre bijlen wter eerden’. Zij behoorde tot de eerste twaalf zusters, die 21 Jan. 1408 te Diepenveen werden ingekleed; het volgend jaar deed zij professie.
Truide van Beveren wordt genoemd een ‘vurige calompne’, d.i. letterlijk: een vuurkolom, de mystieke term ter aanduiding van zeer innige devoten. Haar leven lang, reeds terwijl zij nog midden in de wereld verkeerde, kenmerkte zij zich door buitengewone nederigheid en ootmoedigheid. Van zekere angstvalligheid viel zij echter niet vrij te pleiten, met name gedurende de jaren dat zij kloosterlinge was: wanneer zij in kleine aangelegenheden zich nalatig had betoond, tilde zij het zóó zwaar alsof het groote gebreken waren; en zóó gering was zij in eigen oog, dat zij meende niets goeds te hebben of te doen (vergel. J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, dl. II, blz. 295 volg.).
Zie, behalve de literatuur bij Johan van Beveren opgegeven: Manuscr. no. 8849-8859 van de Bourgondische bibliotheek te Brussel, fol. 240 (Soror Gertrudis de Beveren); W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 55, 57, 68, 267 aant. 1, 298 aant. 2, 307.
Brinkerink