haar boek- en plaathandel heeft. Met bovengenoemde collega's richtte hij o.a. in 1810 het ‘Boekverkoopers-collegie’ op, dat zich de bevordering der belangen van den boekhandel in de provincie Groningen ten doel stelde en dat hiervoor tal van jaren ook zeer veel heeft gedaan. Van dat college was hij geruimen tijd een ijverig bestuurslid.
Ongehuwd en zonder kinderen, deed hij in 1841 zijn debietzaak over aan zijn neef A.L. Scholtens, die hierin als eerste bediende sinds lang werkzaam was geweest. Alleen als uitgever bleef hij nog eenige jaren doorwerken.
Tot zijn voornaamste uitgaven behooren: Hugonis Grotii Annotationes in Novum Testamentum, 9 dln., (1826-1834); idem, Institutiones theologiae naturalis; Benthem Reddingius, Uitlegkundig handboek des Nieuwen Testaments; idem, Brieven over de tegenwoordige verdeeldheid en bewegingen in de Ned. Hervormde kerk (omstr. 1830); van Senden, Verdediging van Bijbel en Openbaring; Corstius, Euthanasia (de kunst om wèl te sterven); Het leven van Benjamin Franklin, door hem zelven beschreven (Uit het Engelsch); Feith, Het Groninger beklemrecht (1837); Brugsma, Overzicht der leer van de opvoeding en het Onderwijs; idem, Handleiding bij het onderricht in de aardrijkskunde, 4 dln. (1840). Voorts tal van andere boeken voor en over het lager onderwijs, waarvoor zich in de eerste helft der 19de eeuw te Groningen een bijzondere belangstelling begon te ontwikkelen.
Zie: Oomkens, Bouwstoffen Gron. Boekhandel (1854) en Ledeboer, Boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Nederland (1872).
Zuidema