gearbeid. Hij was de eerste, die uit de Classis Amsterdam daarheen vertrok. Vóór hem was Matthias van den Broecke van St. Annaland, door de Kamer van Zeeland als bevestigd predikant in 1610 uitgezonden, daar werkzaam.
Wiltens heeft een korten tijd samen met van den Broecke gearbeid op Batsjan en Matsjan (1612). Op Ambon arbeidde hij van 1614-1617. Hij maakte goede vorderingen in het Maleisch.
Admiraal Steven van der Haghen oordeelt zeer ongunstig over Wiltens. Hij verwijt hem gebrek aan ernst en aan trouw bij zijn arbeid. Van de inlanders verwachtte hij, dat zij op eenmaal welgefondeerde Christenen zouden zijn, waarom het hem aan geduld ontbrak in den omgang met hen. Zijn karakter was, volgens van der Haghen, veel te wispelturig, elke maand zou hij wel van standplaats willen veranderen, daarom bekommerde hij zich weinig om den kerkdienst. Adriaan Blocq oordeelt gunstiger over Wiltens en wijst op de vele krankheden, die dezen verhinderden zoo trouw te zijn in zijn arbeid als hij wel wilde. Uit Wiltens' eigen brieven blijkt echter, dat hij veel te snel toegaf aan moedeloosheid om het zware werk van inlanders, die drie kwart heidensch en een kwart Roomsch-Christelijk waren in het Christelijk geloof op te voeden. Van zijn arbeid op Batsjan schrijft hij: noyt en quamt soo verre, dat ick daer predikatie dede .... altijdt docht mij, dan, als dan, daernae, op sulcken tijdt dat ten eynde synde, dat over synde etc., dan sal ick beginnen, ende aldus wel een half jaar doorgaende, dat ick my wel soude kloeck genoch gekent hebben om te prediken, soo moest ick eyndelyck subyt vertrecken. Hier aen heeftet my gelegen, dat ick niet en begeerde te beginnen met een vergaderinge van thien off 12 persoonen’.
In 1617 werd Wiltens overgeplaatst naar Poeloe-Ay; in 1618 kwam hij terug naar Amboyna. Het moet op een vergissing berusten, dat van Troostenburg de Bruyn hem naar het Vaderland laat terugkeeren en in 1625 vertrekken naar Banda. Wiltens overleed op Amboina, den 8en Januari 1619, na langdurige krankheid.
Zie: Mr. J.A. Grothe, Archief voor de geschiedenis der Oude- Hollandsche zending dl. V. Utrecht 1890; Dr. C.W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, De Gereformeerde kerken in Nederland en de zending in Oost- Indië, Utrecht 1906; Dr. J.R. Callenbach, Justus Heurnius, Nijkerk 1897; C.A.L. van Troostenburg de Bruyn, Biographisch Woordenboek van Oost- Indische predikanten, Nijmegen 1893. Van denzelfden, De Hervormde Kerk in Ned. O.I. onder de O.I. Comp. Arnhem. 1884.
Callenbach