terug. Hij werd er Juli 1572 in de nieuwe vroedschap gekozen en zette nog tot eind Aug. zijn contributie-inningen voort en was weldra,
ondanks zijn aanvankelijke begeerte om als zeemtouwer zijn bedrijf te hervatten en verder als rustig burger te leven, diep gemengd in de zaken zijner stad. Tusschentijds tot burgemeester gekozen (17 Mei 1573), was hij, sedert Nov. 1573 presideerend burgemeester, als zoodanig een der drie mannen, die de leiding hadden bij de verdediging van Leiden in 1574, ofschoon hij volgens Douza zich niet zoo krachtig beloonde, met name toen hij begin Sept. na den dood van den bevelhebber Bronkhorst hoofd der stad werd. Beroemd is echter zijn moedig antwoord aan de naar het stadhuis opgekomen hongerende gemeente (vóór half Sept.). Door van Hout en van der Does bemoedigd, hield hij met hen en andere welgezinden ten slotte tot het gelukkig einde van het beleg dapper vol. Na het ontzet betoonde de Prins hem met een aanstelling tot commissaris van de vivres voor leger en vloot. Bij de reorganisatie door Oranje van het stadsbestuur na het beleg werd hij echter tot zijn ergernis niet opnieuw burgemeester, doch slechts vroedschap, blijkbaar omdat men op zijn standvastigheid niet al te zeer vertrouwde in de nog steeds moeilijke omstandigheden. Wij vinden hem in 1577 weder als burgemeester, in het volgende jaar als voorzitter van burgemeesters, in 1581 als schepen en later herhaaldelijk in een van beide functiën, het laatst als burgemeester in 1598. Hij was na het beleg een der vermogendste en invloedrijkste burgers en had omstreeks 1580 de hand in de organisatie der ‘nieuwe draperie’ van de geïmmigreerde Vlamingen. Bij de leicestersche woelingen van 1587 en de twisten op theologisch gebied te
Leiden omstreeks 1580 was hij een der leiders van de stedelijke regeeringspartij tegenover de calvinistische predikanten en hun aanhang.
Hij is driemaal gehuwd geweest, met Aafje Laurensdochter, Ida van Tol en Maria Duyst van Voorhout; bij de eerste vrouw had hij drie kinderen, van wie Adriaan herhaaldelijk schepen en na 1610 burgemeester is geweest, bij de laatste zes kinderen. Zijn kleinkinderen van Assendelft stichtten hem 1661 een gedenkplaat (door R. Verhulst) aan een der pilaren van de Hooglandsche Kerk. Zijn standbeeld, door Koelman, staat in het van der Werff-park te Leiden.
Schilderij door M. Jzn. Mierevelt. Prenten door P. Philippe, J. Houbraken, H. Bay, B. de Bakker, J. Besoet.
Zie: te Water, Levensbyzonderheden van v.d. W. (Leyden, 1814); over zijn houding in Sept. 1574: Fruin, Verspr. Geschr. II, 428 vlg., 437; Blok, Holl. stad, III, passim. L. Knappert, Opkomst Herv. i.e. N. ned. stad, 167, 246, 272.
Blok