[Was, Petrus]
WAS (Petrus), zoon van Petrus, ridder, burgemeester van Brussel, en van Michaela Wolf of Wolfs, geb. te Brussel 1474, overl. als abt van St. Gertrudis abdij te Leuven 14 Febr. 1553, trad nog zeer jong in de adellijke Augustijner-abdij St. Gertrudis te Leuven. Zijne nederigheid en zachtmoedigheid, gepaard met godsvrucht en geleerdheid, maakten hem bemind bij zijne medebroeders. Na eerst als prior werkzaam geweest te zijn, werd hij 1515 benoemd tot pastoor te Helvoirt bij den Bosch, eene geïncorporeerde parochie zijner abdij. Met ijver werkte hij aan het welzijn zijner parochianen, totdat hij Jan. 1527 eenstemmig door zijne medebroeders tot abt werd gekozen en de prior der abdij Henricus van der Noot zijn plaats te Helvoirt innam. De nieuwe abt was een vader voor zijne onderdanen, een voorbeeld van gematigdheid, rechtvaardig en voorzichtig. Door zelf voor te gaan, wist hij zonder tegenstand zijner religieusen de verslapte tucht in het klooster te herstellen. Hij beschermde de kunstenaars, en besteedde de sommen, door een nauwkeurig bestuur der abdijgoederen bespaard, aan het versieren van de kerk. Het koorgestoelte, dat hij 1540 deed vervaardigen, wekt thans nog de bewondering van alle kunstliefhebbers en is het schoonste van alle uit dien tijd nog bestaande. De beeldhouwer de Waeyer plaatste een afbeelding van den abt in het gestoelte knielend op eene bidbank, welke versierd was met zijn wapen. Zijn patroon de H. Petrus staat naast hem. Een afbeelding van dit beeldwerk en van heel het gestoelte vindt men bij van Even, die eene uitvoerige beschrijving geeft van het goed bewaarde kunstwerk. Was werd 24 Jan. 1527 tot conservator der leuvensche universiteit gekozen. Meermalen verlangde hij van dit ambt ontslagen te worden; 1540 stelde hij als
plaatsvervanger Dr. Reinerus Joannis van Enkhuisen aan, 1538 had hij aan Keizer Karel V een coadjutor gevraagd en verkregen. Deze had geen deel in het bestuur, maar werd 1546 tot pastoor te Oosterwijk benoemd. Verkeerd beweren Coppens, Nieuwe beschr. Bisdom's Bosch IV, 275, 290, en na hem Schutjes IV, 145, V, 288, dat abt Petrus Was reeds 1540 zijn ontslag nam en pastoor is geworden te Oosterwijk en als zoodanig 1553 stierf. Wel verzekeren eenige schrijvers Van Even 412, 406 en Le grand Théatre Sacré de Brabant I, 106, dat P. Was 1551 ontslag nam, doch ook dit is onwaarschijnlijk. Zeker is niet aan te nemen, dat hij dan nog pastoor werd te Oosterwijk op zulk een hoogen ouderdom, 75 jaar. Als abt komt hij nog voor in 1544 in het proces, dat het gilde der metselaars voerde over het vervaardigen van het koorgestoelte. De beeldhouwer Peter de Groote werkte voor hem 1534 aan een O.L.V. beeld voor den jubé der kerk en de geelgieter Jan Veldeneer vervaardigde voor de kerk een doopvont, een merkwaardig kunststuk, dat ongelukkiglijk verloren gegaan is. Op het laatst van zijn leven, 8 Juli 1552, trof den abt het ongeluk, dat een groot gedeelte der abdijgebouwen een prooi werden der vlammen. De kerk bleef gespaard.
Petrus Was overleed allerwaarschijnlijkst als abt en als conservator, want zijn opvolger werd eerst 24 Mrt. 1553 als zoodanig benoemd. Zijne kloosterlingen begroeven hem in het koor der kerk naast zijne moeder. Een steen, met koper ingelegd, werd te zijner gedachtenis op het graf geplaatst, welke de fransche revolutionnairen deden