eene kerkorde opstellen door magister Herman Buning, een munstersch dignitaris, misschien officiaal der Ommelanden. De bedoeling ervan is duidelijk: hij wil eene territoriale kerk oprichten d.w.z. het bisdom Munster onttrekken aan den Paus, aan zijn macht en daardoor meteen aan ‘den erdoem under den pawesdoem’. Voortaan zou het stift Munster naar de voorschriften van het Evangelie worden ingericht. Uit den inhoud dezer Refformation unde christliche Kerckenordeninghe dorch mester Herman Buning up bevel des hoechweerdige .. heren Ffranszes bisschop to Munster unde Oszenbrugge .. upgerichtet halen wij het volgende aan. Pastoors en kapellaans zullen geregeld des Zondags prediken en den (luth.) catechismus uitleggen. De doop zal ‘up duedesch’ (in het (neder) duitsch) bediend worden, opdat de ‘paden (de peeten) moegen verstaen, wath de hillige doepe sij unde det se derto sluiger (ijveriger) var dat kindt bidden’. Het avondmaal wordt in beide gestalten toegediend en het sacrament niet langer in de monstrans bewaard en rondgedragen. Men mag zijn vertrouwen niet op de heiligen stellen, maar alleen op Christus, ‘de alleyne genoech hedaen hefft voer onse sunde’. Het coelibaat wordt afgeschaft, ‘daernae schollen de pastoren unde cappellanen na der leer Pauli eere echte huesvrouwe hebben’. De zorg voor het bezoldigen der pastoors is den kerspellieden opgedragen, ‘wenthe hebben de huesluede velle gegeven in erdoem under den pawesdoem, so sindt sie schuldich, det se nu under dem Evangelio veele meer doen to underholdinge oerer pastoeren, de enne nu recht und reijne det woerth Gades predicken’. Daarentegen blijven biecht, absolutie, heiligendagen. De geest der kerkorde is derhalve
onverdacht luthersch. Van eenig gevolg van dit concept blijkt niet, al boden de Ommelanden voor reformatie een geschikt terrein. Zoo min als eenig ander onzer gewesten is Groningen luthersch geworden. Als de hervorming vasten voet zal krijgen, zullen er ‘swingelsche predicanten’ spreken, zooals Abel Eppens (zelf niet luthersch, al heeft hij Wittenberg bezocht en er Melanchthon mede begraven) op het jaar 1566 aanteekent. Wat Waldeck aangaat, deze reformatorische bemoeiingen, ook zijn toetreden in 1543 tot het Smalkaldisch verbond, veroorzaakten strubbelingen met den munsterschen clerus, zelfs wilde paus Paulus III hem 1547 afzetten. Doch daarvoor bewaarde hem de herinnering aan zijn optreden tegen de wederdoopers. Maar in 1553 verjoeg de hertog van Brunswijk hem uit Osnabrück en Minden, hij vluchtte naar Munster en overleed daar nog in dat jaar.
Zie: Refformation unde christ. kerkenordeninghe enz. uitg. C.P.L. Rutgers in Historische avonden I, Gron., 1896, 265-276, tekst en ophelderingen; H. Detmer, Johann von Leiden, 1903, 69; dez., Bernhard Rothmann, 1904, 50, 55, 61; Brucherus, Gesch. kerkh. in Gron. 421 vlg.; de Hoop Scheffer, Kerkherv., 311 vlgg.; Pont, Gesch. luth. i.d. Nederl. 208; Abel Eppens tho Equart, Kroniek, uitg. Brugmans, I 177; Doopsgez. Bijdr., 1888, 37; 1899, 5.
L. Knappert