schop Rudolf van Diepholt begin 1433 de pauselijke approbatie ontving, de Windesheimers nu terstond hem gingen aanhangen, na Zweder's dood in Sept. 1433 Walraven van Meurs als tegenbisschop optrad - was een der eerste daden van laatstgenoemde te excommuniceeren èn den prior van Windesheim èn
alle priors die in hem hun prior superior zagen. Vornken teekende hooger beroep aan bij het concilie van Bazel (14 Dec. 1431 geopend) en wendde zich tot paus Eugenius IV, die ondertusschen het Concilie naar Ferrara verlegd had, met verzoek om vernietiging van de excommunicatie. Bij bul van 29 Nov. 1438 werd het verzoek ingewilligd. Nog tijdens Vornken's prioraat had in de jaren 1451 en 1452 door Duitschland en Nederland de beroemde rondreis plaats van Nicolaas van Cusa, legaat des pausen. Tal van Windesheimsche conventen - hij kende den roem welke er van uitging alleen bij geruchte - werden door hem bezocht, ook de hoofdconventen Windesheim en Diepenveen. Zonder zich rust te gunnen trok hij van stad tot stad en van dorp tot dorp, predikte telkens voor het volk, bestreed allerlei misbruiken en behartigde overal waar hij kwam de belangen van het kloosterleven. Middelerwijl was Vornken oud geworden. Hij verlangde naar rust. Tot Mei 1454 hield hij nog vol, toen hem op dringend verzoek ontslag werd verleend. Het jaar daarna stierf hij, door een beroerte getroffen.
Willem Vornken is iemand van groote beteekenis geweest. Aan de uitbreiding van de Kloostervereeniging welke hij negen en twintig jaren lang mocht besturen, aan de verhooging van haar aanzien en bloei heeft hij steeds ijverig gewerkt. ‘Als wij het tijdperk van Johan Vos de gouden eeuw van het Windesheimsch kapittel noemen, dan mag dat van Willem Vornken de zilveren heeten’, schrijft Acquoy. Er wordt aan toegevoegd: dat de Vereeniging van Windesheim in het vervolg, vooral bij vergelijking met andere vereenigingen, hare plaats in de kloosterwereld eervol bleef innemen, doch haar hoogste punt had zij reeds bereikt en haar krachtigsten invloed reeds geoefend, toen Vornken haar ontviel. - Levende onder moeilijke tijdsomstandigheden te midden van veel verdeeldheid en verwarring op kerkelijk gebied, heeft Vornken zich altijd betoond een handhaver der tucht, een stipt uitvoerder der wetten. Hij wordt genoemd ‘een vader der vaderen’ en geroemd als ‘de ootmoedigste der ootmoedigen, de meest achtenswaardige der achtenswaardigen, de wijste der wijzen’. Toch moet getuigd worden dat 's mans vroomheid geenszins vrij geweest is van ziekelijkheid, kleingeestige angstvalligheid en overdreven zucht naar het armoedige; afdwalingen die, omdat hijzelf prior was, onwillekeurig nadeelig werkten op wie hem dagelijks omringden. Hij staat voorts bekend als een kunstvaardig verluchter (illuminator) van boeken, een niet onverdienstelijk zanger, een bekwaam mystisch verklaarder des Bijbels. Ondanks zijn liefde voor al het eenvoudige heeft hij, toen hij prior was op den Sint-Agnietenberg, de altaren aldaar met schilderstukken doen verfraaien en ook te Windesheim krachtig medegewerkt tot datgene wat den luister van den eeredienst kon vermeerderen.
De door W. Vornken geschreven, voor de geschiedenis der ‘moderne devotie’ hoogst belangrijke Epistola de prima institutione monasterii in Windesem staat als Bijlage I (blz. 235-255) afgedrukt in J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, dl. III, Utr. 1880.
Zie: J.C. van Slee, De Ktoostervereeniging van Windesheim (Leid. 1874), inzonderheid blz.