gevallen door zijn huwelijk met Odiliav. Hoemen te Odenkirchen (waarbij het jaartal 1531 geplaatst wordt door Fahne, die, evenals anderen, als haar vader Arnold noemt), dochter van Johan (?) en van Maria Margaretha v. Palan(d)t te Rulant en overl. 7 Maart 1558 en te Odenkirchen begraven. Daar vond ook haar echtgenoot zijn laatste rustplaats. Een vrij talrijk kroost was uit hun huwelijk voortgekomen, t.w.
1. Willem, die volgt, bij sommige genealogen (zie b.v. Wiedemann 394 en 395) genoemd na Maria en Anna.
2. Maria, overl. vóór 1563, echtgenoote van Johan (Jan) Palant te (Berg) Wildenberg, Nothberg en Weisweiler, ambtenaar te Eschweiler.
3. Hendrik (?) kinderloos gestorven, reeds vóór 1559 en daardoor waarschijnlijk weinig bekend en vermeld.
4. Anna Barbara (aldus ook in Nav. XX 46; bij Sivré, e.a. alleen Anna) 1538 (naar Wiedemann 247 in 1542) gehuwd met Johan Quad(t) v. Wickeraedt (Wickeradt) te Schwanenberg, Reckheim en Kreutzberg (weduwnaar v. Anna v. Gelder te Arcen) en overl. 1579.
5. Ursula, in den echt getreden met Karel v. Utenhoven (Nav. XXI 60) te Kellenberg zoon van Johan Karel v. Utenhoven te Kellenberg en Hattorf en van Sophia v. Schönberg te Reichenau. Van Ursula is door Wiedemann (247) een verdrag van 1547 bekend met haar beide broeders, Willem en Balthasar, die in 1545 en later overeengekomen waren, zoodat Dalenbroek met toebehooren aan Willem en Leuth eveneens met toebehooren aan Balthasar ten deel viel (Zie de erfdeeling van 17 Juli 1545 gesteld tusschen de gebroeders Willem en Balthasar, medeonderteekend door Anna v.d. Donck en Catharina v. Bylandt in de Publ..... de Limb. XXVI (1889) 153-158. Balthasar, overl. vóór 29 Maart 1570, doch zeker reeds sinds 1555 ziekelijk, was 18 Dec. 1553 in het bezit geraakt van de heerlijkheid Eysden door aankoop van de abdij Thorn, trouwens reeds 2 April 1546 met Aldenhof te Neerbeck als Valkenburgsch leen beleend.
Drie kinderen, t.w. Willem (die volgt onder Willem (4), Anna en Odilia, had hij, Balthasar, die beschouwd moet worden als de grondlegger van de grafelijke linie, bij z'n vrouw (naar Wiedemann 393, 395 Isabella v. Dorth) Katharina van Bylandt, dochter van Adriaan en Anna v. Virmond.
Deze Adriaan v. Bylandt, heer v. Bergen en Well, heeft al zijn goederen in Gelderland aan zijn schoonzoon overgedragen (blijkens mededeeling van het Geldersche hof 25 April 1551 aan dat van Brabant), welke overdracht een jaar later bedreigd werd in verband met beschuldigingen van landverraad tegen den hecr v. Well. Het blijkt echter, dat in 1554 v. Bylant op het huis van Well vertoefde, doch niet als eigenaar, slechts als bewoner (de heerlijkheid immers opgedragen zijnde aan zijn dochter en schoonzoon) ja, als diens ‘statholder’ wordt v.B. genoemd in de geruchtmakende kwestie tusschen hem, van ketterij verdacht, en den pastoor v. Well, waar evenwel de ‘jonge heer’ (= Balthasar) zich gewoonlijk niet ophield, metterwoon immers te Leuth (al komt hij 6 Juni 1551 reeds als heer v. Well voor. Over deze zaak en het aandeel daarin v. Balthasar v.V., die zich sinds 1555 uitsluitend onderteekent als heer te Leuth en Rulant, uitvoerig Dr. v. Veen, met name in de Publ. de Limb. 1918, 50 vlg.).