[Vlodrop, Flodrop]
VLODROP (Flodrop) (Elisabeth van) was de dochter van Gerardus (2), (kol. 1046) erfvoogd van Roermond (zie aldaar), en van Elisabeth v. Stammheim, overl. na haar echtgenoot 14 Juni 1555 en begraven voor het hoogaltaar in de Munsterkerk te Roermond, waar hare dochter non was en kosteres. Onder abdis Jacoba van Erp, omstreeks 1525, was zij aldaar in de Cisterciënserorde getreden; 1560 werd zij tot abdis gekozen; zij overleed aldaar 24 Febr. 1582, na een degelijk bestuur van 22 jaar. Zij beleefde treurige gebeurtenissen en droevige en benauwde dagen n.l. bij de inneming der stad (1568) door de troepen van den Prins van Oranje. Of in Munster eveneens zulke gruweldaden gepleegd werden als in de andere kloosters, is niet bekend. Haar kerk en klooster stonden aan plundering en ontheiliging bloot. Bij de belegering van 1578 doorstond zij met hare kloosterlingen opnieuw vele bange dagen. In het klooster waren de ketels opgesteld tot het zieden van salpeter voor de bezetting.
Het weinige, dat van haar bestuur bekend is, strekt haar tot grooten lof. 1574 deed de abtgeneraal der Cisterciënserorde, Nio. de Boucherat, persoonlijk een visitatie der abdij. Hij vond in de abdij een zeer goede regeltucht onderhouden door de 16 nonnen, een novice en een postulante en 25 converszusters. De abdis was een goed onderrichte, geleerde vrouw, evenals eenige nonnen, die den handenarbeid niet schuwden. Bij haar dood liet de abdis aan elke zuster twee sluiers na, die zij eigenhandig gesponnen had.
Elisabeth van Vlodrop was de dochter uit eene talrijke familie. Het doodenboek van de Munsterabdij vermeldt: haar zuster Anna, echtgenoote van Christoffel Schenk van Nydeggen, wier dochter Elisabeth non was in Munster; Katharina, overl. 1560 als claris te Neuss; haar broer Joannes, eerst kanunnik te Trier, daarna erfhofmeester van het hertogdom Gelre; Gerardus, waarschijnlijk de oudste, overleed als erfvoogd van Roermond.
Zie: Sivré, Necrologium van O.L. Vr. Munster, 26, 46, 51, 53, 58, 64, 90, 90; Cistercienser Chronik XIII (1901) 264; Limburgs Jaarboek XXII (1916), 82, 124.
Fruytier