Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5

[Vlierden, Godefridus van]

VLIERDEN (Godefridus van), priester, geb. te 's Hertogenbosch 1556 en aldaar overleden 30 Sept. 1637, werd 1574 aan de universiteit te Leuven plechtig uitgeroepen als primus der filosofie, van de pedagogie het Verken. Hij voltooide zijne godgeleerde studie, totdat hij den graad van licentiaat behaald had en studeerde nog een tijd aan de universiteit te Orleans in Frankrijk. 13 April 1580 verkreeg hij een kanunnikdij in de St. Janskerk zijner geboorteplaats. Hij resideerde aldaar en was aanwezig op de algemeene vergaderingen van het kapittel 1590-1592 en bij de visitatie door bisschop Masius 1595. 24 Mei 1600 werd hij benoemd als cantor, welk ambt hij bekleedde tot 10 Mei 1605, toen hij ontslag nam om het plebaanschap te aanvaarden der St. Pieterskerk te Turnhout, 23 Juni 1604 of 5. Tevens was hij koordeken van het kapittel aldaar. Hij werd door zijne parochianen zeer bemind en werkte ijverig om de karige inkomsten van zijn beneficie en zijn kapittel te vermeerderen. Hij verfraaide de kerk, die door oorlog en beroerten veel had geleden. Het gasthuis, dat slechts diende als verblijf van bedelaars en landloopers, veranderde hij in een klooster van zusters, die de verpleging van zieken op zich namen. Hij werd de eerste pastoor en bestuurder van de nieuwe inrichting, 1608. De rechten van exemptie van zijn collegiale kerk verdedigde hij door den aartsdiaken van Antwerpen den toegang als visitator krachtig, doch op eene hoffelijke wijze, te weigeren. 1611 verliet hij Turnhout, nadat hij in zijne geboorteplaats tot gegradueerd kanunnik was benoemd en tot pastoor op het Begijnhof. 1626 nam hij zijn ontslag als pastoor. Hij overleefde nog 8 jaren de voor hem zoo droevige dagen van den overgang van den

[p. 1045]

Bosch. Hij zag zijne kapittelkerk, waar hij zoovele jaren als kanunnik trouw de getijden had gezongen, door de protestanten in bezit genomen, van al hare sieraden ontdaan en verminkt en verwaarloosd, nadat zij reeds buitenmate geleden had door het beleg. De inkomsten zijner kanunnikdij werden in beslag genomen en hij moest zich vergenoegen met een klein pensioen. Hij overleed 76 jaar oud. Sinds 1600 was hij lid der vermaarde Illustre Broederschap van O.L. Vr., waarvan hij 1614 tot deken was benoemd.

Zie: Schutjes, Gesch. Bisdom's Bosch IV, 271, 273, 274, 279, 282, 369; Bijdr. Hertogd. Brabant XIII, 142-143; Jansen, Turnhout in het verleden II, 190; Taxandria XIX (1914) 162, Catal. Primorum Univers. Lov. 56.

Fruytier