van 24 Juli van dat jaar met ingang van 1 Juli te voren benoemd tot hoofdingenieur. In 1844 werd hij benoemd tot kapitein-kommandant der schutterij te Vlissingen, met den persoonlijken rang van luitenant-kolonel, hetwelk hij bleef tot zijn vertrek uit die stad. In 1844 werd hij met A. Caland (kol. 67) en den equipagemeester H. van de Velde benoemd in eene commissie tot onderzoek der maritieme haven en der zeedoksluis te Vlissingen; de commissie bracht 4 April. 1845 rapport uit, waarin zij een grondige verbetering van de geheele sluis aanried.
In 1845 werd hij benoemd tot lid eener commissie tot onderzoek van het ontwerp tot aanleg van een kanaal door Walcheren met dichting van het Sloe, en aanleg van een spoorweg naar Vlissingen. In Sept. van dat jaar bracht de commissie een gunstig verslag uit, dat eerst 15 jaar later tot een begin van uitvoering leidde.
Van 1845 tot 1849 werden onder de leiding van Tromp de groote werken tot definitieve verbetering van de zeedoksluis te Vlissingen, die in 1834 slechts tijdelijk hersteld was, uitgevoerd, in voortdurend overleg met A. Caland. In 1849 werd aan Tromp eene dienstreis naar Rusland opgedragen tot aankoop eener partij masthout te Riga en tot het doen van een onderzoek van de Russische handelsgebruiken betrekkelijk aankoop van hout.
Met ingang van 1 Febr. 1850 werd hij van Vlissingen naar Amsterdan verplaatst, hij was aldaar weder als hoofd van het vak van scheepsbouw aan de Rijkswerf werkzaam. Een der eerste werkzaamheden was de bouw van het linieschip Tromp. Hij was in 1851 lid van de commissie voor de wereldtentoonstelling te Londen, en reisde daarvoor naar Engeland. In 1853 deed hij opnieuw een reis daarheen tot een onderzoek naar de wenschelijkheid van de vervanging van rader- door schroefstoombooten.
In 1856 deed hij met den ingenieur van den waterstaat J. Strootman (IV, kol. 1281) eene reis naar Engeland en Frankrijk tot een onderzoek naar de inrichting van droge dokken.
Bij koninklijk besluit van 13 Maart 1857 werd met voorbijgang van hem en twee andere hoofdingenieurs tot hoofdingenieur, directeur van scheepsbouw benoemd de hoofdingenieur L.K. Turk; dit was eene bittere teleurstelling voor den zoo ijverigen Tromp en hij was er zoo door geschokt, dat hij 6 weken verlof verzocht. Hij verzocht verder van de directie der Rijkswerf te Amsterdam ontheven te worden. Een en ander werd ingewilligd en hij werd bij koninklijk besluit van 7 Mei 1857 met ingang van 1 Juli d.a.v. tot hoofdingenieur in algemeenen dienst benoemd, waarbij hem in het bijzonder werden opgedragen het lidmaatschap eener commissie voor de dokwerken van Willemsoord, en het keuren van hout voor de marineschepen. Maar tegelijk werd zijne bezoldiging van ƒ 3000 op ƒ 2500 teruggebracht. Daar hij een groot gezin had, moest hij zich een en ander laten welgevallen en kon hij zijn ontslag niet nemen, hetgeen hij anders zeker gedaan zou hebben. Hij vestigde zich te Delft, maar ging in 1858 weder te Amsterdam wonen.
De aanleg van het droogdok te Willemsoord, waarbij hij Strootman steeds met raad en daad terzijde stond, gaf hem veel arbeid. Bij de herstelling van het oude droge dok aldaar, waartoe in 1859 opdracht gegeven werd, was hij eveneens een gewaardeerd medewerker.
In hetzelfde jaar bekwamen hij en Strootman de opdracht, eene reis naar Engeland te doen tot bezichtiging van ijzeren droge dokken, terwijl zij in verband hiermede eene opdracht tot het ont-