commissie van T. als luitenant-admiraal werd ingetrokken, waarna hij op zijn verzoek eveneens ontslag kreeg als kapitein. Graaf d'Estrades, ambassadeur van Frankrijk, meende van deze gelegenheid gebruik te moeten maken om T. in franschen dienst te doen overgaan, hetgeen deze echter weigerde.
In 1673 wist de Prins van Oranje een verzoening tusschen de twee vlootvoogden te bewerken, en kwam T. als luitenant-admiraal van het college van Amsterdam weder op de vloot onder het opperbevel van de Ruyter; hij voerde daarbij het schip ‘De Gouden Leeuw’, en nu volgen de beroemde zeeslagen van Schooneveld en van Kijkduin, waarin beide vlootvoogden zich eeuwigen roem hebben verworven. Nadat de vrede van Westminster in 1674 een einde had gemaakt aan den oorlog met Engeland, werd aan T. opgedragen om de fransche kusten te bestoken. Van dien tocht teruggekeerd, ontving hij een uitnoodiging van den engelschen koning om eenige weken aan diens hof door te brengen; daaraan gevolg gevende, werd T. in den engelschen adelstand verheven met den titel van baronet.
In 1676 voert T. het opperbevel over een gecombineerde deensche en hollandsche vloot in den strijd tegen Zweden; de koning van Denemarken vereert hem met de orde van den Olifant, en verheft hem, na de expeditie tegen Skonen, in de grafelijke waardigheid. In Febr. 1677 vertrok graaf T. op last van den deenschen koning naar den Haag, om te trachten weder bijstand van oorlogsschepen te krijgen, waarop hij dan ook in Juni weder met een vloot in zee stak naar Denemarken.
Inmiddels was T., na het sneuvelen van de Ruyter, bevorderd tot luitenant-admiraaf-generaal, met verlof om nog voorloopig ter beschikking van den deenschen koning te blijven. Na in dien dienst nog belangrijke krijgsverrichtingen verricht te hebben, werd T. in 1678 uit den deenschen dienst ontslagen, daar de koning vermeende het nu verder wel met eigen volk af te kunnen.
Na zijn vertrek uit Kopenhagen begaf T. zich naar den keurvorst van Brandenburg, was als vrijwilliger op het schip ‘De erfprins’, en bestuurde de vloot bij het heroveren van het eiland Rugen. In het vaderland teruggekeerd, werd T. aangewezen om in 1691 als luitenant-admiraal-generaal de vloot aan te voeren, maar door een ziekte aangetast, overleed hij den 29en Mei en werd te Delft in de tombe van zijn vader bijgezet.
Schilderij door J. Verkolje; Jac. Delff 1655, Wilstach Mus. Philadelphia; G. Metser, Louvre Parijs; G. Metser, Gal. Historique de Versailles; J. Lievens; F. Bol (L. Visscher sc.); J. Mijtens 1668, Rijksmuseum Amsterdam; J. Mijtens; G. Netscher 1676 bij Jhr. Mr. v. Kinschot, Rotterdam; S.v. Hoogstraten; P. Lely bij Jhr. Mr. A. de Stuers te Parijs; P. Lely bij Earl of Cowper te Paushanger; D.v.d. Plaes (J. Munnikhuyzen sc.) Mus. Boymans Rotterdam; D.v.d. Plaes, Rijksmuseum Amsterdam.; D.v.d. Plaes (herhaling van het vorige) bij Jhr. Mr. V. de Stuers 's Gravenhage; J. de Baen bij Mr. F.H.J. Lanschot 's Hertogenbosch; P. Nason bij Jhr. Speelman, Wassenaar; K. de Moor; D. Maas bij Earl of Spencer op Althorp; J. Weenix; G. Soust; Onbekende Kweekschool v.d. Zeevaart Amsterdam; Id. bij J.W. Kaiser, huize Trompenburg bij Hilversum; Id. bij A.J.J.C. Bouwens, Rotterdam; id. bij Mvr. Wed. des Tombes-Beeldsnijder, Utrecht; Id. Minia-