[Toledo, Johannes van]
TOLEDO (Johannes van), dichter uit de 2e helft der 17e eeuw. Huwde 28 Oct. 1670 met Lidia Jens. Hij ontleende aan P.C. Hooft's ‘Rampzaaligheden der verheffinge van den Huize Medicis’ de stof voor een treurspel: Gestrafte Ontugt, vertoont in de Liefde van Helionore en Zanobio (Amst. 1669) en dichtte een bundel liederen uitgegeven onder den naam: Tydquister der Jeugt; of Gerijmde Bedenckinge op geestelijke, en wereldse voorvallen (Amst. 1669), waarin hij zich een bewonderaar van Huygens betoont. Enkele bruiloftsdichten zijn er van hem bewaard: op het huwelijk van Isaacus Severinus van Adelhoorn en Maria Lopes de' Haro (Leyden 1668); van Pieter de Vinder en Dorothea Heykoop (Amst. 1670); van Matthias van Tol en Maria Caprarius (Leyden 1671) en van Adranus Severinus en Sara Wijngaerden (Leyden 1761). Van Adr. Severinus, P. van Toledo en van eigen hand zijn enkele bruilofsdichten op zijn eigen huwelijk bewaard gebleven. Hij mengde zich in Westerbaen's aanval op de predikants-gage van wege het gemeene Land en schreef tot bestrijding twee gedichtjes: Papier Verloren, Of bewijs, hoe nodeloos de Remonstransen Schrijver sijn meer als een ter nedergestelde lasteringe. nogmael te berde brengt: en by gevolg seer aerdig bewaerheyt de fameux tytel spreuk kort verloren (Amst. 1668) en zonder jaar: J. Westerbaens Stof-verloren in het onnoosle sorg-verloren, of bewijs, dat Papier-verloren bewaerheyt is in syn kost-verloren. In dezen twist stond hij dan tegenover Westerbaen aan de zijde der kerkelijken.
Zie: J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het Tooneel in Nederland I (Gron. 1904) p. 335; W.P.C. Knuttel, Catalogus pamflettenverzameling Kon. Bibl. II2. ('s Grav. 1895), no. 9733 en 9735.
Ruys