bij zijne tante, weduwe van prof. Const. l'Empereur, den orientalist. Hij bezat een aanzienlijke boekerij. Bij testament van 29 September 1653 stichtte hij een voor algemeen gebruik bestemde bibliotheek, voor welks onderhoud hij een deel van zijn groot vermogen vermaakte; het beheer stelde hij, onder toezicht van den Senaat der Leidsche Universiteit, onder twee curatoren. Zijne executeurs kochten voor het daartoe aangewezen geld twee kleine huizen aan het Rapenburg en lieten daar het in 1655 naar een plan van Pieter Post voltooide gebouw optrekken, waarin de bibliotheek werd opgenomen. Zij bevatte, behalve de boekerij van Joh. Thysius zelven, een aantal nagelaten boeken van zijn oom Jacob T., broeder van den oudsten leidschen hoogleeraar Anthonius T. en eertijds hoogleeraar te Marburg, benevens vele familiepapieren en handelsboeken, afkomstig van de familiën l'Empereur, Thijs en de Bacher. Omstreeks 1700 liet het beheer der bibliotheek veel te wenschen over en waren reeds vele boeken ‘wegh’; later, vooral in de 19de eeuw, ondanks het verlies van een aanzienlijk deel der inkomsten, werd zij aanzienlijk uitgebreid met name door den aankoop van pamfletten in aansluiting bij de reeds door den erflater verzamelde, zoodat de ‘Bibliotheca Joannis Thysii’ nog thans, behalve door zeldzame prenten (o.a. een groote collectie Swedenborgiana), door haar pamfletverzameling, hare zeldzame boeken, banden en plaatwerken van belang is en veel gebruikt wordt.
Vgl.: Blok in Tijdschr. voor Boek- en Bibliotheekwezen V (1907), 53; het testament bij Molhuysen, Bronnen Leidsche Univ. V.
Blok