vertrek (in den nacht van 26/27) ontving Kraijenhoff van den koning bevel, om generaal Tarayre als 2e kommandant van de hollandsche troepen in Zeeland, die door maarschalk Dumonceau werden aangevoerd, aan te wijzen; mocht de laatste afwezig zijn, dan zou het commando op den generaal overgaan.
19 Februari 1810 teekende koning Lodewijk te Parijs het besluit: ‘Onze kapitein der Gardes en Luitenant Generaal Tarayre, ons zijn ontslag hebbende verzogt ...... Art. 1. Wij verleenen bij dezen aan onzen kapitein der Gardes en Luitenant-Generaal Tarayre zijn ontslag uit onzen dienst in gemelde qualiteiten.’
Van dit ontslag wordt door geen enkel schrijver, zelfs niet door Kraijenhoff of door Röell, melding gemaakt. Wat tusschen beide hierboven staande data tusschen den koning en den generaal is voorgevallen, ligt tot nu toe in het duister. Raadpleging van de voorhanden bescheiden in 't Rijksarchief vermocht den sluier van het geheim niet op te lichten. Het verzoek van Tarayre is onder die stukken niet bewaard gebleven. De koele bewoordingen, waarin het ontslag werd verleend, zonder een enkel woord van dank aan den man, die ruim in de koninklijke gunst had gedeeld, duidt op eene gevoeligheid van de zijde van den koning, vermoedelijk opgewekt door de wijze van ontslag-aanvrage, die rechtstreeks aan den vorst schijnt gericht te zijn.
Heeft misschien de keizer, die destijds zijn broeder in alles bemoeilijkte, er de hand in gehad? Men zou dit kunnen meenen, indien daarbij in aanmerking wordt genomen, hetgeen in de Fastes de la légion d'honneur wordt vermeld, dat Tarayre eerst twee jaren later - 23 Januari 1812 - als général de brigade weder in het fransche leger werd opgenomen. In dien tusschentijd vestigde hij zich in zijn geboortestreek (Aveyron).
In elk geval wordt door den officieelen datum van het verleende ontslag het beweren van Dirk van Hogendorp teniet gedaan, dat Tarayre dit ontslag zou gevraagd hebben tijdens den inval der Engelschen, in de meening, dat koning Lodewijk zich met hen tegen zijn broeder zou hebben willen verbinden.
In 1812 maakte Tarayre den russischen veldtocht mede, aanvankelijk bij den staf van het ‘Groote leger’; bij Kowno werd hij als gouverneur dier plaats achtergelaten, doch den 15en Sept. bij het le legerkorps (Davoust) ingedeeld. Het zal stellig wel als bewijs van tevredenheid van den keizer over zijne bewezen diensten mogen worden aangemerkt, dat hij tijdens den veldtocht tot baron van het keizerrijk werd verheven. Na den ongelukkigen afloop werd hem den 1en Maart 1813 het bevel over eene brigade van het 1e observatiekorps aan den Rijn opgedragen; 10 Augustus van dit jaar ontving hij het commandeurskruis van het legioen van eer; hij was toen weder te velde bij het ‘Groote leger’, want in een sterkte-staat van 15 Aug. 1813 wordt hij genoemd als commandant van de 1e brigade, 11de divisie (Ricard), die deel uitmaakte van het 3e legercorps (Ney).
Tijdens de eerste restauratie werd hij door Lodewijk XVIII weder tot luitenant-generaal bevorderd; in de Honderd dagen trad hij opnieuw in Napoleon's dienst en werd hem de organisatie van de nationale gardes in de 13e militaire divisie (hoofdplaats Rennes) opgedragen. Na het tweede herstel der Bourbons werd hij verkozen tot lid van de Kamer van Afgevaardigden, waar hij zich met kracht aan de zijde der oppositie deed hooren. Niet herkozen in 1823, vestigde hij zich weder in