en Med. III, 141) en ook in briefwisseling met Floris v. Egmond v. Yselstein, graaf v. Buren.
Als ambtman heeft hij deelgenomen aan de wakkere verdediging van Tiel, aangevallen door keizer Karels bourg. troepen onder Floris v. Egmond met Reyer v. Bern en Schenk v. Toutenburg (III, 1132) onder zich. Aangevangen 25 Juni 1528 moest het beleg op 13 Aug. (volgens Pontanus, Hist. Gelr. 755 op 16 Aug.; ook Staats Evers, Gelderlands Voorn. Steden 246, terwijl Nijhoff, Gedenkw. Gelre VI, 166 den duur stelt van 17 Juli-13 Aug., echter in zijn heele beschrijving evenmin den naam van Joost bij de andere bevelhebbers noemt, hetgeen Rink in zijn beneden te noemen werk bl. 50 wel, doch Hortensius, Utr. Gesch. ('s Grav. 1625), 309 vlg. weer niet doet) op 13 Aug. dus, drie dagen na den driemaal tevergeefs herhaalden stormloop van Schenk, alle beschieting ten spijt (vgl. hier ook Nijhoff, Oork. no. 1509), met schande en onder ernstige verliezen (1500 man?), trouwens ook aan ziekten (waarvoor vooral J.H.v. Heurn, Hist. der Stad en Meyerye v. 's Hertogenbosch (Utrecht 1776) I, 463) worden opgebroken (vgl. hier ook: Valckenier, Verwerd Europa I, 481).
Wij vernemen vooreerst weinig meer van heer Joost, hoewel door zijn ambt een der aanzienlijkste heeren der streek en zich verheugende in de blakende gunst van hertog Karel van Gelre, ten bewijze waarvan deze hem begiftigde met de erfenis, die Alijd van Landwijk (? Sandwijck. Vgl. Pontanus op 1529), weduwe van Gerhard v.d. Stegen aan den hertog vermaakt had.
Nog een ander bewijs: toen hertog Karel met keizer Karel in 1536 vrede wilde maken was Joost v.S., ambtman van Ned. Betuwe, evenals graaf Christoffel v. Meurs (III, 849), een der geldersche gezanten (Tractaat van Grave, gesloten 10 Dec. 1536 o.a. in Recueit des Traités II, 663). Trouwens dit ambt zelf was hij geheel verschuldigd aan de beschreven gezindheid des hertogen, wiens bijzit hij gehuwd had, Johanna v. Merwij(c)k, bij den vorst moeder van Catharina, die hij in 1532 liet trouwen met Walraven v. Arkel; bij dit huwelijk was de met haar moeder getrouwde Joost v.S. een van de getuigen der bruid (Oork. no. 1698). Nog dient vermeld - 't was trouwens reeds in 1530 geschied - dat de hertog aan Johanna en haar echtgenoot levenslang den Gelderschen en Meurschen tol (aldus naar den graaf van Meurs, die hem in pand had) gaf om de opbrengst daarvan te heffen en te genieten (Oork. no. 1573).
Na 1537 schijnt Joost niet (lang) meer geleefd te hebben. Mogelijk is hij nog in dit jaar, anders heel kort daarop overl., geen kinderen gekregen hebbende van zijn vrouw, de genoemde Johanna, zuster van Jaspar v. Merwijck (zie III 823), waar 1536 genoemd is als sterfjaar van Joost.
Feit is het, dat koningin Marie, de landvoogdes, in een schrijven over 't bezweren van het vredesverdrag, van 22 Febr. 1537, de geld. afgevaardigden noemende, niet spreekt over Joost (mogelijk derhalve gest. tusschen 10 Dec. 1536 en 22 Febr. 1537?) Maar zijn opvolger Nicolaas Vijgh werd toch eerst in 1538 ambtman. Zie Gelre, Bijdr. en Med. III, 124, terwijl aldaar op bl. 141 als ambtsjaren van Joost worden opgegeven 1527-1538.
Lit. Ten deele reeds in den tekst, ten deele