werd hem, 12 October 1831, het ridderkruis der 4e klasse van de Militaire Willemsorde toegekend, hoogst waarschijnlijk in erkenning van en als belooning voor den moed en het beleid, door hem betoond op den 12en Augustus, toen na het sluiten van den wapenstilstand, plotseling eene canonnade van de muren van Leuven losbarstte, waardoor o.a. van den kommandant dier afdeeling, kolonel Galliëris, en van diens zoon een been werd afgeschoten, en mede ten gevolge daarvan aanvankelijk een paniek onder de troepen ontstond.
Met dit feit werd de rij der door Storm bijgewoonde krijgsbedrijven gesloten. Hij had zich intusschen als dapper en beleidvol cavalerie-officier een uitstekenden naam verworven, hetgeen zoowel in de hem ten deel gevallen onderscheidingen (24 Dec. 1851 adjudant van Z.M. in buitengewonen dienst; 1 Mei 1845 ridder, 9 Maart 1860 commandeur in de orde van den Nederlandschen Leeuw; 14 Juni 1857 ridder grootkruis der Luxemburgsche orde van de Eikenkroon), als in zijne bevordering tot den hoogsten rang in het leger erkend werd. Achtereenvolgens in 1835 en 1840 tot luitenant-kolonel en kolonel bevorderd, werd hij, 26 Maart 1841, in laatstgenoemden rang kommandant van het 1e regiment zware dragonders, welk commando hij als kolonel (8 Oct. 1842) bleef voeren, nadat zijn regiment bij de reorganisatie van 1 Nov. 1843 den naam van 1e regiment dragonders had bekomen, totdat, 17 Nov. 1849, zijne benoeming volgde tot generaal-majoor, kommandant van de reserve-brigade, tevens belast met de functiën van gouverneur der residentie en van provincialen kommandant van Zuid-Holland. Na deze betrekkingen in Dec. 1852 verwisseld te hebben met die van kommandant van de 1e brigade cavalerie, werd hij, 30 Mei 1854, benoemd tot luitenant-generaal, inspecteur van het wapen der cavalerie, tevens belast met het toezicht over het wapen der marechaussée.
Zijne wetenschappelijke kundigheden werden erkend in zijne benoeming, 10 April 1850, tot lid van het Comité van defensie, en, 14 Mei 1850, tot lid der speciale commissie van inspectie over het militair onderwijs, meer bepaaldelijk voor het wapen der cavalerie.
Ingevolge zijne aanvrage werd hij 9 Maart 1860, gepensionneerd onder dankbetuiging voor de vele, langdurige en gewichtige diensten, door hem in zijne betrekking bewezen.
Bij kon. besl. van 6 Dec. 1852 werd hij verheven in den nederl. adel met het praecdicaat van jonkheer.
Hij was gehuwd met Maria Henriëtte Tegelberg (geb. te Hulst 7 Oct. 1799, overl. te Breda 2 Juni 1886) uit welk huwelijk twee dochters en één zoon zijn geboren. Deze, jhr. Willem Isaac Adriaan (geb. te Arnhem 24 Juli 1822, overl. te 's Gravenhage 24 Nov. 1893) trad in 1836 in dienst als cadet der cavalerie aan de kon. militaire academie, werd, 18 Juli 1841, aangesteld als 2e luit. bij het regt. zware dragonders, doorliep achtereenvolgens alle officiersrangen, totdat hij, 20 Maart 1880, bij zijne benoeming tot generaal-majoor, evenals zijn vader, inspecteur van het wapen der cavalerie werd; 6 Juli 1883 werd hij gepensionneerd. Tijdens hij den rang van luitenantkolonel bekleedde werd hij, 4 April 1874, benoemd tot adjudant van Z.M. en als zoodanig overgeplaatst bij den Grooten Staf; hij bleef in die betrekking gehandhaafd bij zijne bevordering tot kolonel; doch toen hem, 24 Januari 1877, het bevel werd opgedragen over het 3e regiment hussaren, werd hij tevens benoemd tot adjudant van Z.M. in buitengewonen dienst.