Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 798]
| |
beroepen, waar hij tot zijn dood bleef. In 1651 verkreeg hij een extra ordinaris plaats in het college theologiae te Leiden. In Aug. 1673 werd hij met behoud van traktement, emolumenten, rang en sessie emeritus verklaard. Hij nam ijverig deel aan de twisten over het lange haar, daarbij staande aan de zijde van Ds. J. Borstius en van de Labadisten, en schreef in 1630 een traktaat, getiteld: Worstelingen des Boetvaerdigen, opgedragen aan de Regeering van Dordrecht, die hem ƒ 100. - ervoor vereerde. Hij stond bekend als een hoogst ernstig, rechtzinnig en godvruchtig man, streng van zeden, en heftig in manieren. Hij beoefende de Latijnsche dichtkunst en schreef: Carmen Epicinium ac Protrepticum de Bello Brittannico et ejusdem per Dei gratiam felici exitu qui est Triumphus pacis Dordrechti excudebat Henricus Essacus .. 1656, een z.g. heldendicht in zes boeken verdeeld. Ook schreef hij middelmatige gedichten in het Belgium Gloriosum 1662. Na zijn dood verscheen een Uytgebreyde belijdenispredikatievoor degemeente Dordrecht voornamelyck opgesteld. Hij was gehuwd met Maria Keuters, daarna met eene ongenoemde, die in 1682 overleed. Hij had drie zonen: Abraham den schilder, vóór 1677 overleden, Nicolaes, lakenkooper, 6 Aug. 1652, gehuwd met Johanna Hillen, en Samuel, predikant te Heerjansdam, 28 Sept. 1660 gehuwd met Jannette van Ravesteyn, en twee dochters, Anna gehuwd 1e 12 Dec. 1662 met Franciscus Wijngaerts, predikant, 2e 3 April 1674 met Abraham Heyblom, apotheker, en Elisabeth, die haar vader op zijn ouden dag verzorgde, en 5 April 1682 huwde met Philippus Specht, predikant te Krimpen. Al deze kinderen komen voor in zijn testament van 23 Juli 1677, waarin Elisabeth in het bijzonder bedacht wordt. Zie: Schotel, Kerk. Dordr, I. Aantt. van Dalen |
|