rialen’ en hield reeds in 1579 een twistgesprek met Hubertus Duifhuis. Hania schrijft: ‘Sopingius die gewoonlijk als nog al onhandelbaar wordt voorgesteld, werd door Helmichius later (14 Mei 1607) een “suavissimus collega” genoemd’. In Mei tot Aug. 1588 maakte Sopingius deel uit van een gezantschap naar Elisabeth, koningin van Engeland, ten einde haar te verzoeken den vrede met Spanje niet te sluiten ten koste van de openbare godsdienstoefening, ook al werd de conscientievrijheid gehandhaafd. Sopingius liet in 1592 eene weduwe Ursula met zes kinderen na. Zijn drie zonen, hier beschreven, waren Godefridus, de oudste, Adolphus en Christianus.
Zie: Kerkelijk Handboek 1910, Bijl., 165; 1911 Bijl. 164; Reitsma en van Veen, VI 294; B. Glasius, Godgel. Nederl. ('s Hert. 1856) 1 382 v.; G. Brandt, Hist. der Reform. I (Amst. 1677) 620 v., 748; T.A. Romein Naaml. der pred. in Friesl. (Leeuw. 1886) 9; A.C. Duker, Gisb. Voetius I (Leiden 1897) 28v., 169, xii (bis); J. Reitsma, Honderd jaren uit de Gesch. d. Herv. in Friesl. (Leeuw. 1876) 181, 253; J. Hania, Wernerus Helmichius (Utr. 1895) 26-44, 98, xlii; IJpeij en Dermout, Gesch. v.d. Herv. Kerk I (Breda 1822), aant. 63; J. Wiarda, H. Duifhuis (Amst. 1858) 45v.; Arch. voor Kerkel. Gesch. IX (Leid. 1838) 364 v.; H.J. Royaards, Gesch. der Herv. in Utrecht (Leid. 1847) 167, 300; E. Meiners, Oost Vrieschl. Kerkel. Gesch. I (Gron. 1739) 49.
Knipscheer