ralen en eenige conservatieven. Men verweet Simons, dat hij zich over de beide toen gewichtigste onderwerpen, het onderwijs en de spoorwegen, niet wilde uitlaten. Hij beloofde wel, die onderwerpen te zullen bestudeeren, maar men wenschte spoedige beslissingen. Het was intusschen wel een zeer onbillijke eisch om reeds binnen 5 maanden na de aanvaarding van het bewind concrete voorstellen te willen hebben.
Nadat op 5 Dec. 1856 de stemmen over de begrooting staakten, was er bij de herstemming op 6 d.a.v. geen enkel lid, dat hem wilde redden door afwezig te blijven of voor te stemmen. Het was geenszins, zooals zijn levensbeschrijver zegt, dat men zich vroolijk maakte over zijn harde werken, dit werd toen evenals thans op prijs gesteld; Thorbecke, van Bosse, van Reenen, van Hall en vele andere staatslieden werkten evenzeer hard. Maar het was het wel werken aan zijne stokpaardjes, waarover hij opstellen (zeker goede opstellen) schreef, maar het niet afdoen van hetgeen dagelijks voorkwam, dat men in Simons laakte. Hij had nooit in het ambtelijke gareel geloopen, waarin men althans zedelijk gedwongen is, de loopende zaken, ook die van gering belang, tijdig af te doen. Hij nam alleen ter hand hetgeen hij belangwekkend achtte, en liet al het andere aan zijn lot over. De koning, die hem ongaarne als minister miste, nam het gevraagde ontslag niet aan, maar toen Simons ten gevolge van de doorgestane emoties ernstig ziek werd, ontving hij zijn ontslag bij besluit van 19 Jan. 1857. Toen hij hersteld was, werd hij 6 Apr. d.a.v. benoemd tot lid van den Raad van State.
Hoezeer de chef der liberale partij Thorbecke op Simons gebeten was, kan blijken uit het feit, dat toen de Raad van State ingevolge de wet van 31 Dec. 1861 gereorganiseerd werd, eene geheel nieuwe samenstelling van dat lichaam tot stand kwam. Alle oude leden werden ontslagen, maar allen op vier na, die den premier onaangenaam waren, Netscher, van Rechteren van Ahnem, van Breugel Douglas en Simons, werden bij Koninklijk besluit van 30 Juni 1862 weder benoemd. Deze vier bekwamen den titel staatsraad in buitengewonen dienst.
In Sept. 1862 werd Simons lid van den pensioensraad van burgerlijke ambtenaren.
In Juni 1864 werd hij door het kiesdistrict Gorinchem gekozen tot lid van de Tweede Kamer; hij bleef dit tot zijn overlijden. Niet alleen, dat hij in de Kamer de liberale kabinetten Thorbecke en van de Putte bestreed en later het conservatieve kabinet Heemskerk steunde, hij deed dit nog op andere wijze doordat hij president-commissaris was van het Dagblad van Zuid- Holland en 's Gravenhage, een ultra-conservatief blad, dat Thorbecke op hartstochtelijke wijze bestreed en later Heemskerk op dezelfde wijze steunde. De hoofdredacteur, I.J. Lion, had als politicus een slechten naam.
Simons werd 13 Oct. 1838 correspondent, 25 Apr. 1844 lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, dat in 1851 overging in de Academie van Wetenschappen, waarvan hij ook lid werd. Hij was van 1857 tot 1865 voorzitter der natuurkundige afdeeling van dit lichaam, waarbij om het andere jaar het voorzitterschap van de geheele akademie behoorde.
Hij werd in 1829 lid van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen, in 1837 lid en in 1846 lid-consul-