Het jaar van zijn geboorte en overlijden kan tot dusver niet worden vastgesteld. Naar den naam te oordeelen doet deze zoowel als die zijner vrouw Johanna Schottaway aan vreemde afkomst denken.
Seeratt werd in 1716 onder den titel van Commies Provinciaal door het Provinciaal Bestuur van Groningen aangesteld tot hoofdambtenaar van den waterstaat, een tak van dienst welke echter destijds, toen verreweg het meerendeel dezer werken tot de afzonderlijke waterschappen, de zylvestenijen behoorde, niet die groote beteekenis had welke zij later verkreeg. Opmerkelijk is deze benoeming in zoover dat iemand werd gekozen die voor deze betrekking niet was opgeleid, noch veel daarin werkzaam kan zijn geweest. Toen hem dit eens werd voorgeworpen, beriep hij zich ook slechts op datgene wat hij twintig jaren lang als zeeman op het gebied van vloed en stroom en storm had leeren kennen, alsmede de zeeweringen die hij in andere landen had gezien. Gelijk het door hem wordt uitgedrukt, ‘behoefde zulk een persoon niet onbekwaam geacht te worden om tegen de zee te arbeiden.’ Men mag echter aannemen dat. Seeratt vrij zeker reeds bij zijne aanstelling als een betrouwbaar deskundige heeft bekend gestaan.
Eveneens werden bouwwerken aan hem opgedragen, zoo al in het eerste jaar een onderzoek naar de bouwvallig geworden academiekerk, welke vervolgens onder zijn toezicht eene belangrijke herstelling onderging.
Verdienstelijker openbaarde zich nochtans Seeratt's werkzaamheid toen hij tevens in het begin dezer dienstbetrekking werd belast met een algemeen onderzoek der zeeweringen in deze provincie. In een uitgebreid rapport hierover uitgebracht wees hij nu op den geheel onvoldoenden toestand, waarin deze verkeerden en hoezeer het dijkwezen in zijn gewest ten achter stond bij dat van het naburige Friesland. Dit had tengevolge dat op zijn advies de Staten het besluit namen met spoed belangrijke verbeteringen aan te brengen.
Nauwelijks was men hiermede aangevangen of in 1717 kwam de groote kerstvloed, doorbrak en vernielde zoo goed als alle zeedijken en overstroomde het grootste deel der provincie. Reeds staande den vloed gaven de Staten Seeratt alle volmacht, eerst voor redding van menschen en vee, daarna voor onderzoek en maatregelen tot herstel.
Aan dit vertrouwen heeft de werkzame man op voortreffelijke wijze beantwoord. Om de onmisbare eenheid en samenwerking bij de uitvoering te verkrijgen was Seeratt aan het hoofd gesteld van het geheele plan der bedijking, ook die gedeelten welke in gewone tijden aan afzonderlijke corporatiën waren opgedragen. Onder zijne voortvarende leiding gelukte het reeds in 1718 zoover met het omvangrijke werk gereed te komen, dat de schier openliggende provincie voorshands voor zeevloeden weer behoorlijk beveiligd was. Slechts met overmacht van werkvolk had Seeratt dit kunnen bereiken, soms stonden tot 4000 man onder zijne bevelen. De beide volgende jaren kon het geheel worden voltooid. Niet alleen waren toen de ontredderde dijken met zijn sluizen en waterkeeringen geheel hersteld, doch tevens aanzienlijk verzwaard en versterkt, zoodat een aanmerkelijk grooter beveiliging was verkregen. Welk een werkkracht de onvermoeide ambtenaar hierbij betoonde, met welke bezwaren, dikwijls tegenwerking en