[Rijswijk, Herman van]
RIJSWIJK (Herman van), jaar en plaats van geboorte onbekend, verbrand met zijn boeken te 's Gravenhage 13 Dec. 1512. Reeds in 1502 werd hij wegens zijne ketterijen gehoord door den inquisiteur Johannes van Ommaten, prior van een klooster van predikheeren te Utrecht of te Zutfen althans reeds in 1495. Het bleek toen dat meester Herman niet alleen kwalijk gevoelde van de roomsche kerkleer, maar van het Christendom in het algemeen was afgedwaald. Hij loochende niet slechts de schepping, welke hij voor een uitvindsel hield van ‘stulto Mose’; ontkende niet alleen dat er na dit leven nog een ‘vita particularis’ zijn zou; maar noemde Jezus zelfs ‘stultus et simplex fantasticus et seductor simplicium hominum’, loochende, dat C. de zoon des almachtigen Gods zou geweest zijn, gewaagde van de velen, die om het Evangelie waren gedood, terwijl het toch ‘falsum’ en de gansche bijbel ‘ficta’ is. Tijdens dit proces zeide meester Herman ook dat ‘doctissimus Aristoteles et ejus commentator Averrois fuerunt veritati propinquissimi’. Inderdaad doen zijne stellingen aanstonds denken aan het averroïsme, toentertijd ijverig, inzonderheid te Padua, beoefend, waar van Rijswijk ze zeer goed kan geleerd hebben. Hij herriep voor van Ommaten zijne dolingen en werd toen veroordeeld tot levenslange gevangenis. Hij is daaruit ontsnapt, voortgegaan met het schrijven van zijne kettersche boeken (waarvan er geen enkele tot ons gekomen is) en in 1512 weder gevangen genomen. Zijn zaak is toen berecht door Jacob van Hoogstraten, prior van het dominikanerklooster in Keulen en pauselijk inquisiteur, en door Jacob Ruysch, deken van de hofkapel in 's Gravenhage. Als hereticus relapsus is hij toen verbrand. Is
hij, wat zeer waarschijnlijk is, de ‘medicus Hollandus charus principibus’ uit den Hochstratus ovans, dan heeft hij ook nu weer schreiend en jammerend herroepen, wat hem deze maal even weinig baatte als de tusschenkomst van bloedverwanten. Hoogstraten wilde zijn nieuw inquisiteurschap aanstonds doen vreezen, ‘novo inquisitori sic erat paranda auctoritas’. Een voorlooper der hervorming kan Herman kwalijk heeten, maar hij is een bewijs van zelfstandig, kettersch denken in ons land reeds zoo vroeg in de eeuw.
Zie: Sententiën 's Hofs van Holland fol. 39, afgedrukt bij Roodhuyzen, Gnafeus 82; Moll, Kerkgesch. Il, 3, 104-108, 375 vlg.; Fredericq, Corpus Inquis. I, 489, 494 (uit Catalogus heret. van Lutzenburg 1526), 501 vlg.; de Hoop Scheffer, Kerkhervorming 57 vlg.; Pijper, in B.R.N. III, 392 vlgg.
L. Knappert