slechts 350 inteekenaren. Onvermoeid heeft hij met stalen volharding zestien jaren lang (tot hij naar Indië vertrok) het redacteurschap blijven waarnemen, en toen hij dit aan den 2en luitenant der infanterie A.W.P. Weitzel (die dien rang reeds gedurende tien jaren bekleedde en dertien jaren zou bekleeden) overgaf, was het aantal inteekenaren belangrijk grooter geworden. Ook in dezen werkkring - hoe groot zijne toewijding daaraan moge geweest zijn - zijn hem geene onaangenaamheden gespaard; o.a. heeft hij zich in latere jaren moeten verdedigen tegen de opmerkingen, dat hij te lauw en te ministerieel was (hij had om zijn tijdschrift te kunnen in stand houden, subsidie van het ministerie van oorlog verzocht en verkregen), dat hij de ontwikkeling zijner lezers te laag schatte, ook dat hij te autoritair was. Zijn opvolger kenschetste in 1882, bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Militaire Spectator, met alle waardeering voor zijne toewijding en zijne noeste vlijt, dit verschil tusschen den redacteur en zijne lezers met de woorden: ‘Er bestond veeleer misverstand tusschen hem en zijn publiek; dit publiek had hem ingehaald en was hem voorbijgestreefd; van Rijneveld was bezadigd, ja omzichtig in den aanvang en hij is dat gebleven tot aan het einde; men dwaalde, toen men hem eenmaal een vurig strijder noemde, en men dwaalde, toen men beweerde, dat hij ophield dit te zijn’.
Nog steeds blijven officieren en oud-officieren hem in dankbare vereering herdenken als de oprichter van het oudste orgaan van het nederlandsche leger, dat zich onder de leiding zijner opvolgers heeft weten te handhaven en voor zijne lezers is gebleven het militaire tijdschrift, dat zich steeds heeft weten aan te passen aan de behoeften van zijn tijd, en waarin het krijgswezen in zijn grooten omvang altijd met ernst, meesttijds met talent en op wetenschappelijke wijze is behandeld geworden.
Rijneveld's portret komt voor in den album: De Militaire Willemsorde, verzameld door P.H.K. van Schendel (Edam 1891).
Zijne werken - zoowel in oorspronkelijke als in vertaalde opstellen - zijn grootendeels opgenomen in de eerste zestien deelen van De Militaire Spectator. Als afzonderlijke uitgaven zijn van hem bekend: Opmerkingen over de alles omvattende leerwijze van Jacotot (1829); De omwenteling in Polen, of schets der voornaamste Poolsche Staats- en Krijgsgebeurtenissen gedurende de jaren 1830 en 1831 (Breda 1836); Celebes, of Veldtogt der Nederlanders op het eiland Celebes in de jaren 1824 en 1825 (Breda 1840); Beleg van Valenciennes in 1793; Beknopte beschrijving van den veldtogt op Java in 1811 door Bernard, hertog van Saxen Weimar (Dordrecht 1835), vertaling van Précis de la campagne de Java en 1811.
Zie over hem: W.J. Knoop, Levensberigt van Jacob Cornelis van Rijneveld in de Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Leiden 1852); F.H.W. Kuypers, Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie (Nijmegen 1874) IV, 424-427; De Militaire Spectator 1833, 1 en 2; 1848, 193 en 194; 1852, 267-276; 1882, 2-8; Jhr. J.W. van Sypesteyn, Geschiedenis van het regiment Nederlandsche Rijdende Artillerie (Zalt-Bommel 1852) 238, 263, 278, 281, 335, 339, 357; N. van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie (Arnhem, niet in den handel) V iia, 56, 67, 123, bijlage Ie en f; V iib, bijlage If; Viiia, 20, 145.
Koolemans Beijnen