Pruisen en de Zweden streed, en zich den 1en April van laatstgenoemd jaar onderscheidde door met het 2de eskadron van zijn regiment den terugtocht van het observatie-korps onder den franschen divisie-generaal Grandjean te dekken. In 1809 was hij te velde tegen de in Zeeland gelande Engelschen. Bij de inlijving van ons land bij Frankrijk bleef hij aanvankelijk bij hetzelfde regiment, hetwelk onder den hollandschen kolonel Marie Joseph Gerardus Collaert alleen van nummer verwisselde, en als fransch hussarenregiment No. 11 in Aug. 1810 naar Arras trok. In 1812 zou ook dit regiment deelnemen aan den veldtocht tegen Rusland; doch vóórdat het den 25en Juni de grensrivier de Niemen overtrok, was Renno in het begin dier maand overgeplaatst naar het 5de regiment hussaren (kolonel Meuziau), hetwelk deel uitmaakte van de divisie Sebastiani (later Pajol), behoorende tot het 2de korps (generaal Montbrun) van de reserve-cavalerie, welker opperbevelhebber de koning van Napels, Joachim Murat, was. Zoo moest hij zijne hollandsche wapenbroeders verlaten, om geheel in fransche omgeving over te gaan. Van Sypesteyn zegt, met betrekking tot dit heengaan, dat de verdienstelijke en algemeen beminde luitenantkolonel van het regiment, die als de ziel daarvan werd aangemerkt, tot spijt van alle officieren, reeds in den optocht naar Rusland, bij een ander regiment werd overgeplaatst. Slechts ruim twee maanden zou hij bij zijn nieuwe regiment dienst doen. Op 16 Aug. 1812, d.i. vóór Smolensko, meldt zijn staat van dienst: ‘één zware en zes lichte wonden en krijgsgevangen.’
Waar hij is heengevoerd, en wanneer hij teruggekomen is, is niet bekend; doch wij vinden hem weêr op den 15en Jan. 1815, toen hij, volgens zijn stamboek, tot luitenant kolonel, majoor. effectief, werd aangesteld bij het in het vorige jaar opgerichte regiment lichte dragonders No. 4. Na nog in diezelfde maand het commando te hebben overgenomen van kolonel Barchman Wuytiers, verliet hij den 1en April d.a.v. met het regiment 's Hertogenbosch, om te gaan deelnemen aan den kortstondigen veldtocht in de Zuidelijke Nederlanden, tijdens welken het regiment was ingedeeld bij de 1e brigade lichte cavalerie (gen. maj. Ghigny) van de divisie nederlandsche cavalerie, onder bevel van den luit.-gen. Jean Marie Antoine Philippe baron de Collaert. In den slag bij Waterloo voerde hij het regiment herhaalde malen ten aanval, tot zijn paard onder hem gedood en hijzelf gewond werd, zoodat hij het bevel aan den majoor von Staedel moest overdragen. Korten tijd daarna werd hem het ridderkruis der 3de klasse van de Militaire Willemsorde toegekend, en toen hij, na in Sept. 1815 te zijn bevorderd tot 2de kolonel, den 1en Jan. 1817 het regiment verliet, om als kolonel het bevel over de afdeeling kurassiers No. 2 te aanvaarden, werd hem door de officieren van het korps, waarvan hij afscheid nam als blijk van genegenheid en hulde, na daartoe van den koning vergunning te hebben ontvangen, een met diamanten versierd ridderkruis aangeboden. Na gedurende bijna negen jaren zijn nieuw commando te hebben waargenomen, werd hij bij kon. besl. van 20 Oct. 1825 bevorderd tot generaal-majoor, provinciaal-kommandant van Gelderland, welke betrekking hij tot zijn dood, 21 Jan. 1829, bekleedde.
Zie over hem: van Sypesteyn, Geschiedenis van het regiment Hollandsche Hussaren ('s Gravenhage 1849), 88, 99, 125, 128, 195, 196