Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5

[Renesse van Wulven, Gerrit van]

RENESSE VAN WULVEN (Gerrit van), ridder, zoon van Jan van Renesse, heer van Wulven en Alida Freys van Kuinre, geb. 1509, onthoofd te Utrecht 1568. Hij bekleedde achtereenvolgens de waardigheden van slotvoogd van Woerden, raadsheer in het Hof van Holland en raadsheer in het Hof van Utrecht. Hij behoorde tot de verbonden edelen en werd als een aanhanger van de hervormde leer beschouwd. In zijn vonnis wordt nl. gezegd, dat hij de prediking dezer leer had bijgewoond en dat hij zich een tegenstander van de inquisitie en de plakkaten had verklaard. Het is echter niet zeker, dat hij zich werkelijk van de Katholieke kerk had losgemaakt. Bij den beeldenstorm te Utrecht in 1566 hield hij zich onzijdig. Hij keurde het echter af, dat het Hof zich geneigd toonde om de beeldstormers te straffen. Op 3 Oct. 1566 werd hij met een kanunnik van den Dom en een der schepenen van Utrecht door de Staten van het gewest naar Vianen afgevaardigd, om aan Hendrik van Brederode te verzoeken, niet naar Utrecht te komen. Van zijn zoon Johan en zijne onechte zoons Philips en Willem wordt echter gemeld, dat zij onder Brederode gediend hebben. Dezen werden 17 Aug. 1568 door Alva tot verbanning en verbeurdverklaring van goederen veroordeeld. Hijzelf werd 25 Aug. ter dood veroordeeld, hoewel verschillende personen te zijnen gunste getuigden; het vonnis is waarschijnlijk nog in hetzelfde jaar voltrokken. Hij werd in de Minderbroeders-kerk te Utrecht begraven, nadat zijne verwanten daarvoor geld hadden bijeengebracht.

Hij was gehuwd met Geertruida van der

[p. 590]

Haer en had uit dit huwelijk vier zoons: Johan (zie kol. 587), Beernt, overl. 1578 te Antwerpen in dienst van den graaf van Bossu, Frederik George, domheer te Utrecht, en vier dochters, nl. Agnes, geh. met Adriaan van Renesse van der Aa, Maria, geh. met Everhard Cotereau, Catharina, geh. met Werner van Lennep, en Aleid, geh. met Jan van Oostrum.

Zie: Bor, Ned. Hist. B. V, 209 (291), Authent. Stukken op dl. I, 129; van Meteren, Ned. Hist. III, 54; Marcus, Sententiën van Alva 107, 323; Brandt, Hist. der Reformatie, I Bijv. bl. 56; te Water, Verbond der Edelen III 246-250; Tijdschr. v. Van der Monde 2e Ser. I 35 vg.; Kroniek v.h. Hist. Genootsch. 1858, 247, 266, 268, 272, 277.

Haak