[Renesse van Baer, Adriaan van]
RENESSE VAN BAER (Adriaan van), zoon van Jacob en Anna van Grijpskerck, geb. op het kasteel Reynesteyn, 28 Juli 1599, overl. te Amersfoort 16 Oct. 1647. Te Utrecht deed hij zijn humaniora, te Leuven werd hij baccalaureus in de letteren, 27 Oct. 1618 trad hij in de Sociëteit van Jezus en werd 20 Dec. 1625 priester. In 1627 naar de hollandsche missie gezonden, was hij korten tijd op het kasteel te Rhoon, en van 1628-31 te Groningen werkzaam. Hier gaf hij op acht plaatsen binnen de stad geregeld catechismus, gewoonlijk voor een 50-tal leerlingen, en richtte twee Maria-congregaties op voor burgermeisjes en twee andere voor mannen. Den kinderen leerde hij liederen, liet hen kleine tooneelstukken opvoeren en beloonde hen met geschenken. Op Aschwoensdag voerde hij op zeven verschillende plaatsen der stad het woord in kleine bidplaatsen en in de passieweek richtte hij in elk dezer een H. Graf op, waarbij hij, meestal 's nachts, wederom preekte. De heele vasten door preekte hij dagelijks in een met zwart rouwfloers behangen vertrek. Daarbij werden tevens voorstellingen gegeven met levende beelden. Zelfs in de omliggende dorpen liet hij diezelfde voorstellingen vertoonen, en hoewel dit 's nachts geschiedde, kwamen de menschen van drie uur ver er heen. In 1631 werd hij gevangen genomen en, nauwelijks vrijgekocht, opnieuw gevat. Ook nu werd de losprijs betaald, maar Renesse verbannen. Hij week uit naar Brugge, keerde in 1634 naar het noorden, om eerst in Franeker te arbeiden, en zeven jaar later te Amersfoort, waar hij overleed en met buitengewone plechtigheid in de St.-Joriskerk begraven werd.
Zie: Arch. Aartsb. Utrecht I, 441; II, 463 v., VI, 25, 331; XIII, 435; XXV, 442; XXXIII, 87-90; Groningsche Volksalmanak 1908, 170 v.
van Miert