[Renesse, Johan van]
RENESSE (Johan van), zoon van Gerrit van Renesse, heer van Wulven (kol. 589) en Geertruid van der Haer, geb. te Leiden 1538, onthoofd te Utrecht 3 Juli 1568. Onjuist is zeker de mededeeling van te Water, Verbond der Edelen III 257, dat hij op zijn 9de jaar kanunnik in het domkapittel te Utrecht zou geworden zijn. Volgens Mattheus, Fundat. Eccles. p. 124 is dit op zijn 22ste jaar geschied. Hij deed afstand van die waardigheid ten behoeve van zijn broeder George 15 Juni 1565. Hij sloot zich aan bij de verbonden edelen, teekende het verzoekschrift, dat aan de landvoogdes werd aangeboden en bezocht de bijeenkomst te St. Truyen, waarvoor hij reis- en verblijfkosten van het verbond ontving. Na afloop dezer vergadering begaf hij zich weer naar Brussel, doch in het najaar van 1566 treffen wij hem te Utrecht aan. Volgens het verhoor, dat hij na zijne gevangenneming in 1568 onderging, trachtte hij, toen de beeldenstorm in deze stad plaats greep (24 en 25 Aug. 1566), de plundering zooveel mogelijk tegen te gaan, hetgeen ook de meeste getuigen, die over hem gehoord werden, bevestigden. Hij had aangeraden, de beelden uit de kloosters te verwijderen, om vernieling te voorkomen. De handelingen der plunderaars keurde hij openlijk af. Hij bekende een aantal malen de prediking van de Hervormden te hebben bijgewoond, maar hij was niet tot hunne leer overgegaan. Hij beweerde niet medegewerkt te hebben tot pogingen om aan graaf Hendrik van Brederode de macht in Utrecht te verschaffen (2 en 3 Oct. 1566 en Febr. 1567). Wel trad hij bij dezen in dienst, nadat hij vergeefs moeite had gedaan, om door den raad van Utrecht tot hopman te worden aangesteld, hetgeen niet gelukte, omdat men hem wantrouwde wegens zijn verstandhouding met
de Geuzen. Hij was onder Brederode werkzaam als vaandrig, kwartiermeester en hopman en had ten slotte te Vianen het bevel over drie vendels, terwijl hem het opperbevel in deze plaats was toevertrouwd. Hij werd gevangen genomen bij eene poging om de schans bij Vreeswijk te slechten, hetgeen door de troepen van hertog Erik van Brunswijk werd belet. Hij werd naar Utrecht gevoerd en daar door het Hof verhoord. Hij beweerde zich niet verbonden te hebben tot bestrijding van den koning.
Hij wordt dikwijls verward met andere personen o.a. met Jan van Renesse, heer van Wulven en Wilp (die voorafgaat). Hij was ongehuwd.
Prent door H. Goltzius.
Zie: Bor, Ned. Oorl. I Authent. Stukken 125; van Meteren, Ned. Hist. III, 54; Hooft, Ned. Hist. b. IV; Marcus, Sententiën van Alva 317; te Water, Verbond der Edelen III 255; Wagenaar, Vad. Hist. VI 233; Kroniek v.h. Hist. Genootsch. 3e S. IV (1858) 246-261, 273-275; Fruin, Verspr. Werken I, 403.
Haak