Hij was te Genève, dus vóór 1558, gehuwd met de daarheen uitgeweken Jeanne de Brichanteau, die hem zeven dochters schonk; zij en hare volwassen dochters trokken omstreeks 1583 te Delft zeer de aandacht door hunne kleedij naar de fransche mode, onpassend geacht voor een gereformeerd gezin, nog wel dat van een predikant. Zij verkocht Westhove in 1610, stierf 1611.
Behalve de boven genoemde geschriften gaf hij uit: Ratio iucundae concordiae inter ecctesias reformatas (1579, Knuttel, Catal. 515, gedrukt bij Gerdes, Scrin. antiq. II, 1, 391 sq.); Ministrorum qui verbum Dei in reformatis in Belgio ecclesiis concionantur epistola (1579, Gerdes, Scrin. Antiq. I, 121 sq. tegen de duitsche Formula concordiae Bergensis), in het Nederlandsch door Bastingius vertaald als Sendtbrief der Dienaren, die Godes woort in den Gheref. Kercken in Nederlandt vercondighen (Antw. 1580, 2de uitg. 1588), later ook in het Duitsch. Het geschrift is 1651 opnieuw te Breda uitgegeven door L.G. van Renesse. Het bij Gerdes I, 2, 328 sq. aan hem en Taffin toegeschreven stuk is van Olevianus (Groen, in Archives, VII, 133). Wel schreef hij Theses de tibero arbitrio (Hag. Com. 1587), opgedragen aan Adr. van der Myle. Zijn uitgave van het N.T., getiteld Novum J.C. Testamentum graece et latine Theod. Beza interprete (Antw. 1578) beleefde tot 1604 zes drukken, waarvan een (London, 1587) bezorgd werd door Feugeray. Verschillende brieven van hem bij Heinsius, Epist. vir. illustrium, in de Epist. select. cent. II, 791, 792, 934, 935, in Groen's Archives (1e série III, 102, VII, 262; 2me série, I, 135, 142, 145, 150 (met foutief jaartal 1596, is uit 1590).
Vgl. over hem: Haag, La France protestante, i.v.; Gerdes, Scrin. Antiq. II, l, 391 sq.; J. ab Utrecht Dresselhuis, in Gids, 1843; Bosboom Toussaint, in Eigen Haard, 1882; Nagtglas, Levensberichten, II, 99 vlg.; Hessels, Archivum II, 622, 977; III, 103, 137, 421; Kervijn de Lettenhove, Rel. polit. VI, 9, 33, 141; Fruin, Verspr. Geschr. III, 75, 80, 88, 106 vlg.; VII, 243-246, 251, 254; VIII, 425; Blok, Prins Willem's Apologie, in Bijdr. vad. gesch., 5de R., IV, 259 vlg.
Blok