[Opmeer, Petrus van]
OPMEER (Petrus van), zoon van Pieter Hendriksz. van Opmeer en Maria van Akersloot, geb. te Amsterdam 13 September 1526, gest. te Delft 9 November 1595. Hij genoot het onderwijs van den bekenden geleerde Alardus van Amsterdam. Toen deze in 1539 naar Keulen vertrok, kwam Opmeer onder de leiding van Cannius, den prior van het Elfduizendmaagdenklooster. Daarna ging hij te Leuven studeeren, waar hij ook het college der Drie Talen bezocht; hij bleef een jaar te Leuven, waar hij het onderwijs genoot van Nannius; dat hij de colleges van Lipsius zou hebben gevolgd, zooals wordt bericht, is natuurlijk onmogelijk. Na een kort verblijf te Doornik keerde hij in 1546 naar Holland terug. Het volgende jaar huwde hij met Sophia Sasbout, een delftsche burgemeestersdochter. Dat gaf hem aanleiding zich metterwoon te Delft te vestigen, waar ook in 1551 zijn eenige zoon Pieter is geboren. Een beroep schijnt hij niet te hebben uitgeoefend; hij kon daardoor veel studeeren, zoowel in de theologie als in de rechtswetenschap, de geneeskunde en de wiskunde. Als overtuigd katholiek gevoelde hij zich geroepen het bedreigde geloof te verdedigen tegen de veelvuldige aanvallen, die de hervormers van allerlei richting daartegen deden. Apologetisch was ook zijn eerste werk Vincentius Lirinensis: een seer schoon boecksxken voor die outheyt ende waerheyt des gemeene christen gheloofs teghens die godloose niewicheyden alder ketteryen (Haarlem 1561), een vertaling uit het Latijn. Ook vertaalde hij eenige twistschriften tegen Empacius, een afvallig priester, die hij in 1568 te Delft liet drukken. Tegen dezen was ook gericht zijn Officium missae, dat kort daarna verscheen en aan Alva
was opgedragen.
Te Delft stond Opmeer in nauwe betrekking tot den bekenden prior van het St. Agathaklooster, Cornelis Musius; om hen vormde zich daar een kring van kunstenaars en geleerden. Die kring werd verstrooid, toen Delft in den zomer van 1572 door Lumey werd bezet; Opmeer begaf zich naar Leiden en vandaar naar de Zuidelijke Nederlanden. Vandaar ontbood zijn vriend Pieter Pietersz., schout van Amsterdam, hem naar zijn den koning trouw gebleven vaderstad; waarschijnlijk is hij einde 1572 daar aangekomen. Eenige jaren heeft hij daar ten behoeve van het oude geloof met groote toewijding gearbeid met een kring van trouwe geloofsgenooten. In December 1577 was Opmeer nog te Amsterdam, waarschijnlijk ook nog in Mei 1578, toen de Alteratie Amsterdam aan de zijde der Staten bracht. Kort daarna is hij weer naar Delft uitgeweken, waar hij tot zijn dood heeft gewoond en waar hij ijverig voor het katholieke geloof werkzaam bleef.
Behalve de genoemde apologetische werken gaf Opmeer nog uit Dat schip van patientie ende penitentie (Antwerpen 1593), een bestrijding van het Protestantisme. Maar vooral is hij bekend gebleven door zijn historische werken. Hij schreef een Opus chronographicum, een geschiedenis der wereld van de schepping af tot 1569 door hem zelf voltooid, tot 1611 voortgezet door Lucas Beijerlinck, kanunnik 1e Antwerpen, en door Opmeers zoon Pieter in dat jaar uitgegeven. Achter de laatste uit-