te Delft met Helena Meerman (dochter van Dirk Dirksz. M. en Dirkje Hendriksdr. van Santen) en deed 22 April 1640 te Delft zijn intree. In de jaren van zijn predikantschap aldaar had hij een goeden naam en als dominee en als dichter; op bijna alle zuidhollandsche synoden zien wij hem werkzaam als afgevaardigde. 1 Febr. 1671 nam hij zijn emeritaat, 31 Dec. 1675 overleed hij te Delft op 73. jarigen leeftijd. Hij had 7 kinderen: Adriana en Albertus, beiden ongehuwd overleden, Dirkje, die trouwde met Thomas Munckerus, rector te D., Hendrik in 1694 eveneens ongehuwd overleden, Joan in 1699, Jacob in 1695 en Adam in 1704 overleden.
Tot vele letterkundigen van zijn tijd stond hij in betrekking: met Jacob Westerbaen was hij bevriend, in een van wiens gedichten ('s Grav. 1672, II, p. 825) wij van zijn teleurstelling lezen over een mislukt bezoek van O. en Alida Brunhem op Ockenburg. Evenzoo met Const. Huygens, die voor twee zijner werken lofdichten schreef, hem enkele zijner gedichten toezond en na den dood van zijn zoon Philip in 1657 door een gedichtje van O. getroost werd, dat deze hem toezond met een exemplaar van een zijner werken. (In hs. aanwezig op de Univ. Bibl. van Leiden; afgedrukt bij Schinkel, Nadere bijzonderheden, 2e stuk, 1856, p. 25). Ook Jeremias de Decker kende hij, H. Sweerts en Willem Sluyter; de Hollantsche Parnas (Amst. 1660), een bundel gedichten van allerhande makers, bewaart verscheiden lofdichten op zijn persoon of werk, gelijk ook O. op zijn beurt weer eerdichten voor poëzie van anderen schreef. Zijn talrijk eigen dichtwerk is meest van bijbelsch stichtelijken aard: Rymen ende zangen over het Hooge- Liedt Salomons (Delft 1655, andere ed. Delft 1695); Keur van heilige Stoffen uyt Gods Woord (Delft 1656); De Hof-Bloemen ofte 300 stichtelijcke Bedenckingen (Amst. 1659) met 2 gedichten van Constanter en een van zijn vriend A. Bornins; Geloofsredenen dat is Heydelbergsche en Nederlantsche Catechismus op sangrymen (Delft 1660 en 1665); Het Mom-aensigt van de doodt afgetrocken (Rott. 1660); Kleyne Winckel ofte zangen uyt het Testament op bekende Psalm en andere wysen (Delft 1665); Willem Teelineks Poliloquium op zangrijm gestelt door V.v.O. (Utr. 1668); een vertaling uit het Engelsch Den Christelycken Seneca ofte Joseph Hall's 300 goede Spreucken
(Delft 1657, 2e dr. 1659) en een lang gedicht in den bekenden bundel: 't Verheerlickt Nederlandt, door de wapenen van de St. Gen., onder het opperbeleyt van Corn. de Witt (1668), een verzameling ned. en lat. zangen waarvoor de besten van hun tijd als Vondel en Antonides bijdragen leverden. Ten slotte verscheen er van hem nog afzonderlijk in plano een politiek gedicht: Hoort de roede, en wiese bestelt heeft ofte trouhertige waerschouwing over de zee-slagh, ghevallen tusschen Engelandt en Nederlandt 13 Juni 1665 (Petit, Pamfletten no. 3426) met zijn spreuk ‘Sincerè & verè’ onderteekend. Er bestaat een geschilderd portret van hem door A. Palamedesz (1641), door C. van Queborn gegraveerd, en een miniatuurportret uit het Panpoëticon Batavum, in het Rijks-museum te Amst. Een tweede gegraveerd portret vermeldt F. Muller no. 4012 van 1659, op 57-jarigen leeftijd, een onafgemaakte proefdruk in 8o. zonder naam.
Zie: Nederlandsche Leeuw 27e jrg. 1909 kol. 116; Acta der particuliere Synoden van Zuid-Holland uitg. door W.P.C. Knuttel, I