den: overal bron van eindeloos ongenoegen voor de levantsche predikanten. 5 Aug. dragen Directeuren den secretaris op één bijbel in folio, twaalf in quarto, een psalm- en formulierbock en een zandlooper voor de nieuwe gemeente aan te schaffen. Juni 1700 is Oosterdijk toen uit patria aangekomen. Hij schijnt het met consul Gosche goed te hebben kunnen vinden, want toen deze, het eeuwig chicaneeren van Directeuren moede, zijn ontslag vroeg, schreef de Hollandsche natie uiterst vleiend over hem aan de Staten-Generaal, 23 Nov. 1703, brief door Justus Oosterdijk, Michiel Heldewier. Rudolf van der Eem e.a. onderteekend. Na Gosche's vertrek had de predikant de te verwachten moeilijkheden met zijne huisvesting gehad, waaraan een einde kwam door zijne overplaatsing naar Smirna, Sept. 1705. Niet vóór 1 Juni 1706 is hij daar aangekomen.
Zijn voorganger aldaar was Joh. Heyman, de latere prof. oriënt. te Leiden. Hij is in 1707 uit Smirna naar die universiteit geroepen, blijkens resolutie van curatoren van 12 Jan. 1707, hun schrijven van 3 Febr. 1707, Heyman's antwoord van 25 Juni 1707 ‘op het eiland Scio’, waarheen hij nadrukkelijk zegt zich omtrent een maand vóór de ontvangst van den leidschen brief uit Smirna begeven te hebben. Hetzelfde blijkt uit een brief van 19 Febr. 1709 van Justus Oosterdijk zelven, dat Heyman een reis van een of twee jaren door Syrië en Palestina gemaakt had en toen in Constantinopel was. Inderdaad hebben wij van hem een brief uit Hadrianopel d.d. 5 Juni 1709, waarin hij aan curatoren schrijft dat hij in den aanvang van dat jaar in de hoofdstad ‘des Ottomanischen Rijcks’ was aangekomen. Aan de juistheid van al deze data valt niet te twijfelen. Te vreemder is het, dat uit Heymans eigen aanteekeningen in het kerkeraadsboek van Smirna, gecopiëerd door Ds. van der Horst in 1720, tot andere jaartallen zou moeten besloten worden. Dat hij nl. reeds 9 Oct. 1705 zijne ‘verlossinge’ had bekomen, maar op Oosterdijk gewacht en toen 6 Juli 1706 zijn afscheid gepreekt had. De zaak is, dat hij toen nog te Smirna is gebleven en na het ontvangen van den brief van 3 Febr. 1707 (waarin hem ƒ 500 gedurende twee jaren voor een studiereis geschonken werden) op reis is gegaan. Oosterdijk had middelerwijl 16 Juni zijne intrede gedaan naar 1 Cor. 9,16 en 17, maar reeds vier jaren later, 12 Juni 1710 overleed hij. Volgens een brief van den bekenden consul de Hochepied d.d. 3 Mei 1710 leed hij aan toevallen, waarop toen spoedig de dood gevolgd is. 24 Maart van dat jaar had Heyman te Leiden zijn ambt aanvaard.
Oosterdijks opvolger Joh. van de Velden kwam op zijn reis naar de Levant bij Buda Pest om het leven.
Zie: Bronnen t.d. gesch. van den Levantschen handel verz. door K. Heeringa II, xviii vlg. 156, 392-397; Bronnen t.d gesch. der Leidsche univ., uitg. P C. Molhuysen IV, 226, 233, 237, 109*, 113*, vlg. 126*; Nederl. Archief v. Kerkg. VII, 1847, 168, 171.
L. Knappert