[Narsius, Johannes]
NARSIUS (Johannes), of van Naarssen, geboren te Dordrecht 9 Nov. 1580, gest. 1637, studeerde te Leiden als kweekeling van de stad Amsterdam in de theologie, was sedert 1605 predikant van de gereformeerde kerk te Grave, sedert 1615 (vóór 19 September) te Zalt-Bommel. Vele bijzonderheden, die hem nader doen kennen, zijn voor dezen tijd te verzamelen uit zijne brieven enz. in de literatuur-opgave beneden vermeld. Als predikant te Zalt-Bommel was hij tot dusver zoo goed als onbekend. In de bekende naamlijsten komt hij niet voor. Uit de classicale acta van Bommel blijkt dat hij de opvolger was van Albertus Selcart, dat hij steeds staat aan de zijde van den remonstrantschgezinden Henricus Leo. Doch hij was forscher, minder bedachtzaam dan deze. Dec. 1618 nam hij zijn ontslag, ongetwijfeld in verband met wat Henricus Leo op de Dordtsche synode ervoer. Hij woonde in 1620 te Rotterdam. Narsius hielp de Remonstr. Societeit in deze jaren bij het verspreiden van remonstr. boeken enz. naar het buitenland, bijv. naar Engeland en Duitschland. Hij laat zich daarbij kennen als niet heel gemakkelijk van aard. Op 26 Mrt. 1622 gevangen genomen, wist hij te ontsnappen. In Frankrijk werd Narsius doctor in de medicijnen; later lijfarts en geschiedschrijver in dienst van Gustaaf Adolf. Ten slotte vertrok hij naar Java als buitengewoon raad en geneesheer der Oost-Indische Compagnie, en stierf aldaar. Glasius (zie beneden) somt verscheidene werken van hem op, die echter van geringe beteekenis worden geacht. Vermeldenswaard is dat hij (Rogge, zie beneden, vermoedt althans dat hij de schrijver was) in Februari 1619 aan de deur van de vergaderzaal van de Dordtsche synode dat stekelig vers wist vast te hechten, dat algemeen bekend is
geworden. Het komt voor in enkele van de eerst afgedrukte exemplaren van Brandt, Historie der Reformatie III (Rott. 1704), blz. 419 v., maar moest op bevel van de overheid worden uitgelicht. Eene vergelijking van de verschillende exemplaren van Brandt's werk kan den belangstellende doen zien hoe de ledige plaats zoo goed mogelijk is weggewerkt.
Vergeten wij bij zijne beoordeeling niet, dat hij in Februari 1613 ook schreef: ‘Ik zou liever sterven dan te moeten zien dat de (Gereformeerde) Kerk in partijen zou gescheurd worden’. Hunne ervaringen moeten veelal zeer bitter geweest zijn, en hen ook tot bitterheid gestemd hebben.
Hij was gehuwd met Cornelia Spierings.
Zie: B. Glasius, Godgeleerd Nederland (Biogr. Wrdb.; 's Hert. 1853) II, 558-560; J. Tideman, De Remonstrantsche Broederschap (Biogr. Naaml.; Amst. 1905) 336-338; dezelfde, De Stichting der Rem. Br. I (Amst. 1871), 164, 247, 304-306; G.D.J. Schotel, De Academie te Leiden (Haarl. 1875), 31, 43, 357; Praestantium ac eruditorum virorum Epistolae etc. Ed. tertia (Amst. 1704) ep. 82, 86, 87, 100, 142, 192, 195, 196, 198-200, 202, 207, 422, 620; H.C. Rogge, Brieven enz. van Joh. Wtenbogaert I (Utr. 1868), no. 80, 99, 132, 137-139, 142, 144; dezelfde, Johannes Wtenbogaert II (Amst. 1875), 514; Ned. Archief voor Kerkgesch. IV (Leid. 1844), 20; Reitsma en van Veen, Acta IV, 208-316; Classicale acta van Bommel (1615-40) in het archief van de classis.
Knipscheer