[Kasteele, Leonard van de]
KASTEELE (Leonard van de), geb. te 's Gravenhage 10 Dec. 1817, overl. te Meerenberg, gem. Bloemendaal, 28 Juni 1856, was de zoon van Mr. J.C. van de Kasteele, wethouder en lid van de Tweede Kamer, en M.E.M. van Bosveldt. Hij ging, na het gymnasium te 's Gravenhage te hebben afgeloopen, in de practijk als bouwkundige. Eene bepaling, dagteekenende uit den tijd van de oprichting der milit. akad. te Breda in 1828, hield in, dat men ook zonder van die inrichting afkomstig te zijn, ingenieur van den waterstaat kon worden. Hij deed het examen, dat voor dergelijke jongelieden was voorgeschreven, met goed gevolg en werd bij Koninklijk besluit van 2 Nov. 1839 met ingang van 1 Jan. 1840 tot aspirantingenieur benoemd, onder bepaling, dat de voor den waterstaat bestemde cadets, die te Breda in hun laatste studiejaar waren, in de ranglijst boven hem geplaatst zouden worden.
Na eenige jaren bij den algemeenen dienst van den waterstaat werkzaam geweest te zijn aan waterpassingen en de vervaardiging der rivierkaarten, werd hij met ingang van 1 Oct. 1842 arrondissements-ingenieur te Utrecht, waar hij o.a. plannen tot verbetering van de afwatering der Geldersche Vallei maakte en de Rijksmunt geheel verbouwde.
Met 1 Juni 1845 werd hij in dezelfde betrekking te Zwolle geplaatst, waar de zuidelijke helft der provincie Overijsel zijn dienstkring uitmaakte.
Met ingang van 1 Jan. 1846 werd hij benoemd tot ingenieur 2e klasse. Van 1 Maart tot 1 Juli 1846 had hij verlof wegens de ziekte en daarna het overlijden zijner eerste echtgenoot.
Te Zwolle werd hem de beoordeeling opgedragen van de plannen voor het voorzien van Overijsel van een kanalennet, opgemaakt door de luitenants der artillerie W.C.A. Staring en T.J. Stieltjes. Hij bracht daarover 31 Mei 1848 verslag uit.
Met 1 Mei 1850 werd hij met behoud van zijn dienstkring naar Deventer verplaatst. Nog geen jaar later verhuisde hij weder naar Zwolle, toen hij Dec. 1850 met ingang van 1 Apr. 1851 benoemd werd tot ingenieur-directeur van de Overijselsche kanaalmaatschappij, die 4 Dec. te voren was opgericht. Met het oog op die benoeming bekwam hij bij Koninkl. besluit van 29 Dec. 1850 onbepaald verlof uit 's Rijks dienst. Dit verlof werd bestendigd, toen hij bij besluit van 2 Aug. 1854 tot ingenieur 1e klasse benoemd werd.
Tegelijk met hem werden T.J. Stieltjes en J.W. Bake tot ingenieur der maatschappij benoemd; de laatstgenoemde nam de benoeming niet aan, daar hij kort daarna eene andere betrekking verkreeg.
Van de Kasteele maakte in 1851 met Stieltjes eene reis naar Frankrijk ter bezichtiging van sluizen en stuwen, en er werd met den aanleg der werken groote spoed gemaakt. Het kanaal Zwolle - Almelo en de zijkanalen naar de Vecht en naar Deventer werden onder van de Kasteele's beheer begonnen en drie stuwen, twee in de Vecht en een in de Regge, werden ten behoeve van de voeding der kanalen aangelegd.
Hij woonde als directeur der maatschappij tot den zomer van 1853 te Zwolle, daarna tot zijn ontslag aan de stuw te Hankate, bij de scheiding van de Regge en het kanaal Zwolle - Almelo.
De vele arbeid ondermijnde de niet sterke gezondheid van van de Kasteele, en hij was genoodzaakt als ingenieur-directeur der maatschappij zijn ontslag te vragen, hetwelk hem in Juli 1854 verleend werd. Tot zijn overlijden bleef hij zijn verlof als ingenieur van den waterstaat behouden.
Hij huwde 15 Aug. 1844 M.M. Heyligers, overl. 17 Maart 1846 en 30 Aug. 1848 W.J.H.