Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
weinig verheffenden inhoud, zonder eenige litteraire verdienste, maar alle drie meermalen herdrukt: D'Aardige Colieoquelle (Amst. 1654; latere ed.: 1668, 1669, 1679, 1737, misschien naar het Duitsch bewerkt); De jalourse Jonker (Amst. 1654; latere ed. 1657, 1660, 1679, 1737); De Kale Edelman (Amst. 1657, latere ed.: 1679, 1737). Als tooneelspeler was hij te Amsterdam van 1648 tot 1680, misschien later nog, werkzaam, meest in ondergeschikte rollen. Tijdens het speeljaar 1658-1659 werd zijn klucht D'Aardige Colicoquelle 4 maal, De jalourse Jonker 1 maal vertoond, beide als naspel; hijzelf speelde erin mee. Zijn speelloon bedroeg eerst 10 stuivers, van 1652 af ƒ 1.5 klimmende tot ƒ 2.20. In 1655 ging hij met nog 5 andere collega's een contract aan, waarbij zij zich vereenigden tot een rondreizenden troep; misschien was dit uit protest tegen het bestuur van den Amsterdamschen schouwburg. Uit een pamflet van 't jaar 1660 'T Samenspraeck tusschen Jan Tamboer en Jan Vos blijkt dat ze weldra, de een vóór, de ander na, met hangende pootjes te Amsterdam terugkwamen. Enkele verspreide gedichten zijn er van hem te vinden vóór Abr. Sybant's Dolle Bruyloft (Amst. 1654) en vóór Cath. Questier's Geheymen Minnaar (Amst. 1655), het laatste onderteekend: ‘Dij omnia vendent’. Verder nog in eenige bundels van dien tijd: Koddige Olipodrigo (II 181), Amsterdamsche Vreughdestroom (II 53, 133, 187), De nieuwe hofsche Rommelzoo (317), Klioos Kraam (II | |
[pagina 125]
| |
262), Amsterdamsche mengel-moez I, 59, 159, 167) en misschien zijn de initalen I.V.D. in Klioos Cytter (67-71) ook die van Jan van Dalen. Zie: E.F. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsch Tooneel in de 17e en 18e eeuw. ('s Grav. 1915) 103, 131. Ruys |
|