Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |
April 1625, overl. 1 April 1685 in de abdij. Nadat hij 28 April 1647 de plechtige kloostergeloften had afgelegd, vertrok hij naar Rome om in het Norbertijnsch College zijn theologische studiën te voltooien. Op Kerstfeest 1649 werd hij aldaar tot priester gewijd. Onder de prelaten van Tongerloo is Crils de eerste, die te Rome zijn wetenschappelijke opleiding ontving. In het vaderland teruggekeerd, vervulde Crils vier jaren het ambt van penitencier in de druk bezochte bedevaartplaats Duffel, werd 13 Oct. 1660 supprior en novicemeester en 1 Nov. 1663 prior der abdij. Na den dood van den prelaat Ursino werd Crils onder voorzittersschap van den abt van St. Michiel, Macarius Simeono en den kanselier Steenhuis tot abt gekozen en 13 Sept. 1664 als zoodanig aangesteld. Daags daarna werd hem de abtelijke wijding toegediend door Eugenius d'Allamont, bisschop van Roermond. Ondanks de zware tijden, die de abdij ten gevolge van de voortdurende oorlogen doormaakte, liet de prelaat vele verbeteringen aan de kloostergebouwen aanbrengen. In 1682 werd Crils tot vicaris-generaal der orde voor de kringen Brabant en Friesland aangesteld, welke waardigheid hij 13 jaar vervulde. Ook zetelde hij zeven jaar als afgevaardigde der Staten van Brabant. Reeds in 1682 wordt hij als zoodanig vermeld in de opdracht der Costumen van Brabant, in dat jaar gedrukt. Crils wordt geroemd om zijn diepe geleerdheid, groote milddadigheid en godsvrucht. Van Craywinkel, die het tweede deel zijner Legende aan dezen prelaat opdroeg, zegt van hem, dat ‘hij was, eenen man, in gheleertheijt ende soetaerdicheidt uitstekende’. Zie: Fr. Waltman van Spilbeeck, De abdij van Tongerloo 500-510; Schutjes, Gesch. van het Bisdom 's Hertogenbosch I, 259. Heeren |
|