studiën te Laval (Frankrijk). Reeds hier toonde hij groote bedrevenheid in de ziekenverpleging tijdens eene epidemie en bij de fransche gewonden, die in het studiehuis waren ondergebracht. Priester geworden 8 Sept. 1876 vertrok hij naar Indië, en kwam 1 Febr. 1879 te Batavia aan. Eerst was hij werkzaam te Semarang, doch in 1881 werd hij naar Maumeri op Flores gezonden. Vooral door het verzorgen van zieken trachtte hij invloed te krijgen op de nog onbeschaafde eilanders. In het najaar van 1883 en eveneens in 1884 deed hij een missiereis in de Minahassa, en bereidde er den weg voor een blijvende vestiging. Daarna ging hij over naar Sikka aan de Zuidkunst van Midden-Flores en strekte zijn tochten ook tot Lio uit. Door zijn zich nimmer verloochenende zelfopoffering en zijn moedig optreden boezemde hij dit wilde volk ontzag en eerbied in, voorkwam bloedige botsingen tusschen naburige stammen en verzekerde de veiligheid. Toch waagde het bergvolk tijdens een droogte, waarvan hij de oorzaak heette te zijn, een aanslag op zijn leven. Maar ook toen bleef le Cocq hen verzorgen als te voren. In vele kampongs gelukte het hem den grondslag van een christengemeente te leggen. Prof. Wichman, Max Weber en Herman ten Kate bezochten hem aldaar op hun wetenschappelijke onderzoekingstochten. Tot aan zijn dood bleef hij in briefwisseling met ten Kate, die zijn brieven publiceerde in het Tijdschrift v.h. Bataviaasch Genootschap (dl. 40). Roerend was het afscheid der Sikkaneezen toen le Cocq hen verliet om op Ceram onder de Alfoeren een nieuwen missiepost te vestigen. 1 Jan. 1892 landde hij er, en koos eerst Bomfia, later Kessewooi op de Watoe-Bella-eilanden als standplaats. In 1894 deed hij een onderzoekingstocht op Nieuw-Guinea en ging te Kapaur op den
133en graad aan land, om de kuststreek te verkennen. Den 6. Dec. 1895 keerde hij terug om er zich voorgoed te vestigen. Maar ook hier, evenals te Bomfia en te Kessewooi, stelde de bevolking zijn verwachtingen te leur. Ofschoon door harden arbeid en ongeloofelijke ontberingen zijn krachten reeds geheel ondermijnd waren, begon hij 5 Maart 1896 een nieuwe reis op een schoener, dien hij van een Arabier gehuurd had. Het plan om den 141en graad te bereiken moest hij opgeven; op den 139en gr. keerde hij terug, ging per prauw naar Kapia en vond, toen hij naar den schoener terugroeide, zijn dood in de golven. Een rivier, tusschen de Hellwig- en de Bloemenrivier is door het militaire exploratie-detachement van Zuid-Nieuw Guinea de ‘P. le Cocq d'Armandvillerivier’ genoemd. Van Le Cocq zijn gedrukt: Akten van de gevangenschap en den dood der P. Olivaint, Ducoudray enz. (1871), Brieven in: Berichten .... uit N.O.- Indië 1890, 1892, 1894 II, 1896 II, 1899 II; in Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde: Vergelijkende woordenlijst in het Hollandsch, Ceramsch en Alfoersch (dl. LIII, 331-45), Woordenlijst der taal, die gesproken wordt in het gebergte van Kapaur tot aan Sekar (dl. LV).
Zie: W. van Nieuwenhoff, Levensschets van R.P. Le Cocq d' Armandville /Amsterdam 1900) of beter: Pater Le Cocq d' Armandville. Aus dem Holländischen übersetzt (en aangevuld) von M.S. (Regensburg 1902); Sommervogel, Biblioth. d.l. Comp. de Jésus IX 58.
van Miert