[Clercquius, Jacobus]
CLERCQUIUS (Jacobus) of Clercq, geb. ± 1615 te Purmerend; studeerde te Leiden in de theologie, waar hij in het Album Studiosorum als student in de theologie 27 Juli 1637 is ingeschreven. Nadat hij 1638 praeparatoir voor de classis van Leiden was geëxamineerd, werd hij in 1638 te Schermerhorn opvolger van Ds. Petrus Cabeljauw, stond vervolgens te Alkmaar (1642-47), daarna te Haarlem (1647-56), waar wij hem in 1651 naar de prov. synode te Schiedam vinden afgevaardigd, en te Amsterdam, waar hij 20 Febr. 1656 bevestigd werd en tot zijn dood (2 Nov. 1680) predikant bleef. Reeds vroeger, in 1646 was hij te Amsterdam beroepen geweest, maar Burgemeesteren hadden dit beroep niet geapprobeerd; toen hij in 1656 opnieuw beroepen werd, gelukte het den kerkeraad de toestemming der magistraat te verkrijgen; drie dagen te voren was Clercquius met de dochter van burgemeester de Vrij getrouwd. (H. Bontemantel, De Regeering van Amsterdam, 2e dl. (1897) p. 119). In 1664 verscheen er van hem een psalmberijming: De Psalmen Davids op rijm gestelt door Jac. Clercquius .. op sang-nooten gestelt, door Corn. de Leeuw (Amst. 1664), onder de vele toentertijd verschenen berijmingen niet een der slechtste. De beide Bruno's, Hendrick en Alida schreven er een lofdicht voor. Behalve dezen bundel hebben we een preek gedrukt van hem: Evangelische olye uytgestort ter inwijdinge van de Nieuwe kerck tot Haerlem (1648; 2e dr. verm. met een 3-tal predikatiën, 1651) een los gedicht in plo.: Tafereelken der Princen van Orangen .... op het ver-overen van de stad Naerden enz. (Amst. 1673; P.A. Tiele, Bibliotheek van Ned. Pamfletten, 6694)
en een enkel klein gedichtje in Jacob Heiblocq's stamboek (Farrago Lat. p. 234), wat doet vermoeden dat hij tot den vriendenkring van dezen Amsterdammer behoorde.
Zie: Kerkelijk Register der Predikanten ... te Amst. (1732) blz. 46: Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland, uitg. door W.P.C. Knuttel, III, 233; Visscheren van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland II, 1908.
Ruys