samenvatte, door C. opgesteld en naar Batavia gezonden werd. De aanraking met van Rheede, hartstochtelijk liefhebber van de botanie, bracht ook hem tot belangstelling in de Indische plantenwereld. Met hulp van den Karmelieter pater Mattheus de Santo Josepho werd in deze jaren de grond gelegd door van Rheede tot zijn beroemde werk Hortus Malabaricus. Cascarius werd zijn ijverige medewerker, maakte het ontwerp voor 't geheele werk en schreef den Latijnschen tekst voor de eerste twee deelen van 't reusachtige werk, dat in de jaren 1679-1703 te Amsterdam in 12 folio deelen verscheen. 12 Sept. 1676 kreeg hij verlof, misschien wegens ziekte, om naar Batavia terug te keeren, waar hij 13 Juni 1677 ‘verlost werd naar het vaderland’; even vóór zijn vertrek overleed hij aan dysenterie. Een jaar later verscheen het eerste deel van den Hortus Malabaricus (G.A. Pritzel, Thesaurus literaturae Botanicae, Lps. 1872 i.v.); de dedicatie aan Joan Maatsuiker was onderteekend door van Rheede en door Casearius, Eccles. in Cochin; de praefatio ad lectorem door Joh. Casearius alleen. In de voorrede tot het 3e deel laat van Rheede recht wedervaren aan zijn ijverigen, te vroeg gestorven medewerker. Van den met fraaie afbeeldingen voorzienen Hortus Malabaricus verscheen in 1689 te Amsterdam een Nederlandsche vertaling door Abr. van Poot, die het echter niet verder bracht dan de eerste twee deelen (2e druk, 's Grav. 1720); de meeste exemplaren van de oorspronkelijke latijnsche uitgave hebben een eerste deel van 't jaar 1686, vermoedelijk dus een herdruk alleen van dat deel. Een geslacht van planten door Nic. Jacquin
in Amerika ontdekt, is naar hem ‘Casearia’ genoemd.
Zie: K.O. Meinsma, Spinoza en zijn kring ('s Grav. 1896) 181 e.v., 188 e.v., 207, 209, 444; Nederl. Archief voor Kerkgesch. N.S. 1e dl. (1902) 398 e.v.; Journal des Savants VII, 150, XIII, 9 en XVII, 656.
Ruys