deze hem bij open brieven van 12 Mei (het jaar wordt niet opgegeven) tot baljuw van Verdun en goeverneur van het kasteel van Magiemes (Mayenne?) benoemde, en hem ridder sloeg. De Jezuïet Johan Hasius, die in 1613 zijn berichten inwon bij Jacob's naaste, nog levende bloedverwanten, verzekert, dat hij in den adelstand werd verheven. Bij het afscheid van het Lotharingsche hof vereerde hem de hertog een beker gevuld met goudstukken, en overhandigde de hertogin hem een kostbaren ring. Ook na zijn terugkeer te Nijmegen bleef hij zijn traktement behouden; de bode, die het hem ieder jaar overbracht, werd dan deftig onthaald en ontving telkens een nieuw kleed.
Met zekerheid weten wij, dat hij in 1518 door hertog Karel van Gelder met een zending naar het Lotharingsche hof belast werd. In 1524 nam hij plaats in de schepenbank zijner vaderstad, en werd in de jaren 1524-42 minstens tienmaal tot burgemeester gekozen. Zonder twijfel was hij een der bekwaamste en invloedrijkste personen in Gelre. De stadsrekeningen vermelden herhaaldelijk zijn reizen voor de belangen van stad en gewest naar Keulen, Brussel enz. In 1536 bezocht hij Engeland, met welk doel is niet bekend. Ofschoon aanvankeijk een trouw aanhanger van hertog Karel, handhaafde hij toch de rechten en privilegiën der stad tegen de onrechtmatige handelingen van zijn eigen landheer. Deze beklaagde zich, geheel ten onrechte, in een schrijven van 26 Oct. 1526 aan den ambtman van Tieler- en Bommelerwaard over Joost van Randwijck en Jacob Canis, als over ‘meynedigers Inde moirdenairs’, die het op zijn leven hadden toegelegd. Het verzet der Geldersche steden tegen het verbond, waardoor Karel's nalatenschap aan Frankrijk zou overgaan, zou vooral van Jacob en zijn broer Otto, meester van St. Niklaas, zijn uitgegaan. 't Was burgemeester Canis die de benoeming van Willem van Gulik en Kleef tot beschermer des lands krachtig bevorderde, en den nieuwen vorst 4 Febr. 1538 op de markt te Nijmegen openlijk huldigde. Karel van Egmond zag nu zijn plannen voor goed verijdeld en zou op zijn sterfbed gezegd hebben: ‘Kanis, Kanis, du loser hond, du hebt mij gebeeten!’
Hertog Willem beloonde Canis voor zijn diensten door hem, ten behoeve van zijn zonen, twee kanonikaten te schenken, waarvan hij het begevingsrecht bezat, een te Xanten en een te Kranenburg.
Toen Willem van Gulik in 1543, bij het tractaat van Venlo, zijn rechten aan Karel V moest afstaan, was Canis als burgemeester van Nijmegen bij de onderteekening tegenwoordig. Veel jaren genoot hij ook het vertrouwen van graaf Oswald II van 's Heerenberg. Hij bleef altijd trouw aan 't katholiek geloof. Volgens zijn laatste wilsbeschikking werden zijn kostbare staatsiekleederen tot kasuifels vermaakt en verdeeld onder de parochiekerken der plaatsen, waar hij goederen bezat.
Jacob C. was tweemaal gehuwd. Zijn eerste, zeer rijke vrouw Gelleken (Egidia) van Houweningen (of Hooningh?) schonk hem zeven kinderen, o.a. Philippa, Petrus (zie beneden) en Wendel, die huwde met burgemeester Godfried van Triest. Uit zijn tweede huwelijk met Wendel van den Bergh werden twaalf kinderen geboren. Dirk (zie boven) Gerarda (of Clara), abdis van Clarencamp bij Wamel, Gerrit, burgemeester te Nijmegen, Otto, burgemeester te Arnhem, en later te Huissen, verder Gijsbert, Gelleken, Elisabeth, Gertruyd, Jacoba, die allen huwden; drie anderen stierven jong.
Zijn zegel vertoont drie palen van vair, met een