[Bezemer, Pieter]
BEZEMER (Pieter), geb. te Schiedam 30 Oct. 1747, overl. 19 Oct. 1823; zoon van Ary Bezemer en Jannetje Prins. Zijn vader, een zalmvisscher, was bekend wegens zijn buitengewone lichaamskracht, waarmede Pieter zelf ook begaafd was. Hij huwde 21 Augustus 1782 met Pieternelletje Wuyster, dochter van een koopvaardijschipper; zij overleed 6 Jan. 1796, nalatende drie zoons en drie dochters. De oudste zoon Arie was bij de omwenteling van 1813 commandant van een corps van 600 man op de voorposten om den Helder, en werd later kapitein ter zee; de tweede zoon overleed als luitenant ter zee, de derde was commies ter stads-secretarie te Schiedam.
Pieter zelf was reeds op zijn negende jaar ter koopvaardij gaan varen, klom op tot stuurman en tot schipper, en deed als zoodanig een 20-tal reizen op de Groenlandsche walvischvangst. In 1789 lced hij schipbreuk, doordien zijn schip door het ijs werd gekraakt, en zonk; hij bracht met zijn equipage een week op het ijs door, alvorens zij werden gered. Na de staatsomwenteling trad hij in Juni 1795 in den zeedienst als luitenant, en zijn oudste zoon als cadet ter zee. Als commandant van de Havik behoorde hij tot het eskader van schout-bij-nacht Lucas, kwam in engelsche krijgsgevangenschap, waarin hij 10 maanden verbleef. Als commandant van de Maasnymph gestationneerd liggende in den mond van de Maas, werd hij den 18. Aug. 1800 's nachts 2 uur door de Engelschen overvallen, doch wist den aanval af te slaan, waarbij hij met zijn buitengewone lichaamskracht ijzeren schuitjes ballast in de engelsche sloepen wierp. Vervolgens behoorde hij tot de bataafsche flotille, die met de fransche vereenigd een landing in Engeland had moeten doen. In 1804 bevorderd tot eerste luitenant ter zee, toenmaals gelijkstaande met majoor bij het leger, verliet hij in 1805 den dienst. In 1816 vaart