[Beyerman, Mr. Hugo]
BEYERMAN (Mr. Hugo), zoon van Jakob Pieter Beyerman en Maria Jacoba Lichtenvoort, geb. te Rotterdam 5 Febr. 1791, gest. te den Haag 13 Juni 1870. Na een wat onregelmatige voorbereiding werd hij 17 Sept. 1808 te Leiden als student in de rechten ingeschreven. Daar kwam hij sterk onder den invloed van Wyttenbach, wiens propaedentisch onderwijs hij genoot, en later vooral van Kemper, wiens vrijzinnige denkbeelden hij overnam. Reeds in 1811 promoveerde hij op stellingen tot doctor in de beide rechten. Na volbrachte studie hield hij zich een jaar te Parijs op en vestigde zich daarna als advocaat te Rotterdam. Van 1816 tot 1818 volbracht hij een belangrijke zending naar de Vereenigde Staten, waar hij gelegenheid had 14 Maart 1817 de inauguratie van president Monroe bij te wonen. In Rotterdam behoorde hij tot den kring van Tollens, Bogaers e.a.; studie van letteren en geschiedenis voegde hij bij de rechtspraktijk. Maar tot een diepere studie is het bij Beyerman niet gekomen; hij was wel vol levendige belangstelling en brandenden ijver, maar miste de volharding en het doorzettingsvermogen om zich tot een bepaald onderdeel te beperken en daarvan geheel op de hoogte te komen. In verband daarmede staat ook zijn geringe wetenschappelijke productie; redevoeringen en enkele tijdschriftartikelen vormen in hoofdzaak zijn wetenschappelijke nalatenschap. In 1821 werd hij door Kemper aanbevolen voor een der juridische leerstoelen te Franeker; hij werd echter niet benoemd. In 1825 legde hij de rechtspraktijk te Rotterdam neer, huwde in het laatst van 1826 Aleida Antonia Wijnveldt en vestigde zich op de Bokhorst in Gelderland, waar hij zich aan zijn geliefkoosde studiën bleef wijden. Hij ging om met het plan om een geschiedenis der Nederlanden te
schrijven. Hij zond dan ook een antwoord in op de bekende uitnoodiging van Koning Willem I van 23 Dec. 1826, waarbij een plan voor een volledige geschiedenis van Nederland werd gevraagd; het werd met die van vier anderen met goud bekroond. Wellicht dankt hij daaraan zijn benoeming tot lecraar in de staatkundige aardrijkskunde en de geschiedenis van de scheepvaart en den zeeoorlog, met name die van Nederland, aan het nieuw opgericht Koninklijk Instituut der Marine te Medemblik. Den 28 Aug. 1829 aanvaardde hij zijn ambt met een Redevoering over hel hoog belang, dat het koninkrijk der Nederlanden ook thans nog heeft bij eene wel ingerichte marine (Leeuwarden 1829). Reeds in Mei 1830 werd Beyerman benoemd tot hoogleeraar in de Nederlandsche geschiedenis, taal en letterkunde aan het Athenaeum te Deventer. Het zal wel aan de tijdsomstandigheden zijn toe te schrijven, dat hij eerst 3 Mei 1831 zijn ambt aanvaardde met een rede Over de noodzakelijkheid om aan de studeerende jongelingschap reeds vroegtijdig eene grondige kennis mede te deelen van de taal, letteren en geschiedenis des vaderlands, zoowel tot vermeerdering van eigen geluk en volgende maatschappelijke betrekking, als tot bevordering